Al jaren liep regisseur Paul Röttger rond met een idee in zijn kop. Hoe zou het zijn om naaste familieleden te interviewen over de spelers van ‘zijn’ gezelschap, het Rotterdamse Theater Babel? En die interviews vervolgens als monoloog door de spelers zelf te laten uitspreken. Immers, zo meende hij in de geest van de Franse filosoof Emmanuel Levinas, je hebt de Ander nodig om jezelf te zien of te worden. Om licht te werpen op blinde vlekken.

Het moest tot de coronacrisis duren totdat hij dit voornemen daadwerkelijk zou realiseren. Door alle beperkende maatregelen konden de dansers en spelers niet meer samenkomen, maar het interviewen van vaders, moeders, broers en zussen kon natuurlijk wel. Veilig, op gepaste afstand. Het leverde onthullende, aandoenlijke en soms hartverscheurende verhalen op die nu via Ik via de ander met het publiek gedeeld worden. Door Erik Ward Geerlings gegoten in overzichtelijke monologen van om en nabij de tien minuten.

Röttger vertelt het allemaal aan het begin van de voorstelling nadat hij ons als vriendelijke gastheer heeft ontvangen en naar een plaats geleid op een van de rode bankjes die tegen de muren staan opgesteld. In het midden van de grote ruimte van Theater Babel doen twee dansers bewegingen die het midden houden tussen een warming-up en lichte acrobatiek. Een soepele handstand, atletisch klimmen in een paal. Een jongetje rijdt rond op een step, een gitarist ontlokt ijle klanken aan zijn elektrische gitaar.

In de hoek van elk bankje zit een acteur of een danser van Theater Babel. Maar dat weet je bij aanvang nog niet, die ander kan ook een medetoeschouwer zijn. Eerst trekken levensgroot geprojecteerde portretten van alle 28 spelers op de wanden voorbij en daarna die van de geïnterviewde familieleden. Röttger noemt hun naam en de familieband.

Dan begint plots mijn Surinaamse bankgenoot te praten. Hij stelt zich voor als Rohiet en vertelt over zijn leven. Hoe hij naar Nederland kwam en ontdekte dat er hier opleidingen bestaan waar je de hele dag kan dansen. Een droom! Hoe hij op zijn opleiding terecht kwam maar dat na een jaar zijn geld op was en hij weer terug moest naar Suriname.

Het voelt wat ongemakkelijk, zo’n persoonlijk verhaal. Iets te intiem, deze ontboezemingen van een wildvreemde. Mag ik vragen stellen? Moet ik ook iets over mezelf vertellen? Maar we zitten niet in een café. Ik ben hier de toeschouwer, hij is de acteur. Zijn monoloog is ingestudeerd. Zijn verhaal mag dan strikt persoonlijk zijn, tegelijkertijd is het dat ook niet. Het is immers het verhaal óver hem, van een familielid, dat nu door hem, schijnbaar onbewogen, verteld wordt.

Voordat ik al die tegenstrijdige gevoelens een plaats heb kunnen geven is de sessie voorbij en verplaatsen alle dansers en acteurs zich naar het midden van de zaal voor een groepschoreografie. Na korte tijd neemt een volgend Babel-lid plaats op de bank.

Ze stelt zich voor als Wilma en is in haar werkzame leven leer-werkcoach bij een Rotterdamse zorginstelling. Haar verhaal is opgetekend via haar broer. Ik kan ondertussen beter dealen met de situatie en ben nu vooral gefascineerd door de eerlijkheid waarmee iemand die ik nog nooit heb ontmoet zich tegenover mij uit. De behoefte om af en toe een vraag te stellen blijft maar het ongemak is aan het verdwijnen.

Tijdens het volgende changement betrap ik me erop dat ik in de groep dansende spelers op zoek ga naar een favoriete kandidaat. Wie wil ik straks het liefst naast me op de bank? Wiens verhaal wil ik horen? Van dat jongetje op de step? Of juist van die gespierde danser?

Het wordt Ali. Met een blindenstok zoekt hij de weg naar mijn bankje. Ali is namelijk visueel beperkt, een gevolg van een mislukte operatie op zijn vijfde. Zo vertelt hij via zijn broer. Dat hij daardoor ook verstandelijk beperkt is geraakt, daar doet ie niet moeilijk over. Dat is vooral iets om grappen over te maken.

Juist door het verhaal van Ali wordt het unieke karakter van Theater Babel weer eens duidelijk. Het gezelschap maakt als enige in Nederland totaal geen onderscheid tussen mensen met of zonder ‘beperking’, fysiek dan wel verstandelijk. Dat kan niet letterlijk genoeg genomen worden. Niet alleen op de speelvloer, in de hele organisatie is inclusiviteit de norm.

Na Ali’s opgewekte verhaal schuiven nog Patrick en Sharoma bij me aan. Ook in hun levens is alles niet even soepel verlopen. Patrick heeft zijn hele leven last gehouden van een ongeluk als kind tijdens een vakantie, bij Sharoma is er iets misgegaan tijdens de geboorte. Maar nergens in hun verhalen klinkt iets van wrok of teleurstelling door. Integendeel. Ze lijken het leven te omarmen.

Het zou me niets verbazen als deze blijmoedigheid te maken heeft met het feit dat ze bij Theater Babel volledig serieus worden genomen. Hun zogenaamde beperking bestaat hier niet.Dat zie je ook terug in de collectieve slotdans waarin elk onderscheid tussen de acteurs en dansers is weggevallen. Iedereen is even waardevol.

Nou ja, bijna dan. Ik betrap mezelf erop dat ik in die grote groep speur naar Ali, Wilma, Patrick en Sharoma. Die heb ik een beetje leren kennen en zijn me daardoor net even wat waardevoller dan de rest van het gezelschap.

Dat is wat Ik via de ander doet. Zoals Paul Röttger het in het programmablad zegt: ‘Hopelijk zullen de bezoekers aan het slot de dansers zien als mens, die geluk kan hebben of ongeluk. Net als de bezoekers zelf´.

Hoe waar. Ik had ze allemaal wel op mijn bankje willen hebben.