In Altijd alles anders dompelt documentairemaker Christiaan van Schermbeek zich onder in de werkmethode van Paul Röttger, directeur en regisseur van Theater Babel Rotterdam. Het levert een mooi portret op van een theatermaker die radicaal op inclusie is gericht, maar de extreem beperkte blik van de film roept veel onbeantwoorde vragen op.

Als er één gevaar op de loer ligt bij documentaires die zich hoofdzakelijk op één persoon of organisatie richten, is het dat het eindresultaat gebukt gaat onder een gebrek aan tegenspraak. Ruimte voor kritische perspectieven betekent vaak het verschil tussen een boeiend portret en een eenzijdige lofzang.

In Altijd alles anders, een portret van de inclusieve werkmethode van Theater Babel Rotterdam en haar directeur Paul Röttger, slaat die balans helaas niet de goede kant op. Regisseur Christiaan van Schermbeek, die eerder filmportretten maakte van dirigenten Valery Gergiev en Yannick Nezet-Seguin, beperkt zich volledig tot Röttger en zijn medewerkers, die geen van allen een greintje kritiek hebben op de manier waarop Theater Babel Rotterdam gerund wordt. Er worden geen andere experts op het gebied van inclusief theater geïnterviewd, waardoor ook dubieuze uitspraken of betwistbare claims van Röttger onbevraagd blijven, en de zelffeliciterende toon begint op den duur flink tegen te staan.

Dat is erg jammer, want het thema van inclusief theater – en Theater Babel Rotterdam zelf – verdient veel beter. Altijd alles anders biedt een boeiend inzicht in de werking van het theater, waarbij professionale acteurs en spelers met een beperking gelijkwaardig aan een productie werken, onder de bezielende en soms ook strenge leiding van Röttger. Naast de regisseur zelf laat Van Schermbeek ook enkele van de spelers aan het woord, die vertellen over de uitdagingen waarmee ze in hun privéleven te dealen hebben vanwege hun beperking, gender of seksuele geaardheid.

In de beelden van het repetitieproces en fragmenten van de voorstellingen kun je goed de kracht van Röttgers focus op radicale gelijkwaardigheid zien. De spelers stellen zich uitermate kwetsbaar op door hun persoonlijke verhalen als materiaal te gebruiken, wat een spannende theatervorm oplevert die het midden houdt tussen naturalisme en theatrale abstractie. Het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat Röttger en zijn medewerkers in het creatieproces opbouwen en onderhouden leidt tot een sterk gevoel van oprechtheid en authenticiteit.

Maar als Röttger weer minutenlang de kans krijgt om zijn eigen theater aan te prijzen, snak je als kijker naar ten minste één kritische vraag. Overal ter wereld (en zelfs alleen al in Nederland) hanteren inclusieve theatergroepen uiteenlopende methodes en visies op hun werk, en als Van Schermbeek de moeite had genomen enige research te doen had hij die verschillende opvattingen misschien aan Röttger voor kunnen leggen. Nu krijg je toch vooral het beeld van een documentairemaker die zowel bij nietszeggende platitudes als onbewijsbare claims alleen maar ja en amen zegt.