Hele volksstammen schijnen op zaterdagavond de bank nat te piesen om Tijl Beckand en Ruben van der Meer die met gasten grappend en grollend improviseren. Mijn kopje thee is het niet. Te snel en te plat, om Arjen Lubach over voorganger De Lama’s te citeren. Dat die platheid en snelheid tot onversneden racistische scènes kan leiden bleek onlangs. Dat brengt het genre met zich mee. Om razendsnel te reageren doe je een beroep op dat wat in je hoofd voorhanden is en is er geen ruimte voor second thoughts. In het beste geval levert dat virtuoze woordgrappen op, veel vaker wordt de clichétrommel wijd opengetrokken. Met alle daar aanwezige troebele vooroordelen. Niets menselijks is de komediant vreemd.

Op Sterk Water weet al jaren aan die valkuil te ontsnappen. Het al sinds 1999 bestaande improcabaretgezelschap, waar totdat hij Zondag met Lubach ging maken Arjen Lubach deel van uitmaakte, werkt volgens een beproefde formule maar heeft die tot in de finesses uitgewerkt. Die formule is simpel: vraag het publiek om steekwoorden, informeer bij een aantal naar hun werk- en privéomstandigheden en bouw daar een verhaal omheen. In dat bouwen van een verhaal zit hem de crux. Daarin onderscheidt de club zich van andere improviseerders.

Zo simpel als de formule klinkt, zo hondsmoeilijk is het om dat anderhalf uur boeiend te houden. Op Sterk Water slaagt daar met Hotel weer met verve in. De drie acteurs en een pianist zijn dan ook tot veel meer in staat dan snel op nieuwe situaties reageren. Zo zijn ze uitstekende zangers, die net zo makkelijk een meerstemmig levenslied zingen als een rap improviseren. Moeiteloos wordt er een speech in nep-Spaans afgestoken, die synchroon door een tolk wordt vertaald. En de steekwoorden (Floriade! Beste binnenstad! – ik zag de show in Almere) worden schijnbaar moeiteloos in sluitende scènes verwerkt.

Kun je dit allemaal nog scharen onder de noemer ‘virtuoos improviseren’, wat Hotel echt tot een genredoorbrekende show maakt is het feit dat je na afloop daadwerkelijk het gevoel hebt naar een afgerond verhaal gekeken te hebben. Met karakters die zich ontwikkelen en thema’s die terugkeren. De talloze verhaallijntjes lopen niet parallel aan elkaar maar komen op een ingenieuze manier samen. Een ogenschijnlijk achteloos zinnetje uit het begin van de voorstelling kan later uitgroeien tot een belangrijk motief.

Een voorbeeld. De vrouw op rij een op wier beroep een deel van de voorstelling wordt gebaseerd wil niet al te gedetailleerd ingaan op hetgeen ze doet. ‘Ik kan daar niet meer over zeggen.’ Dat zinnetje wordt in een van de laatste scènes een soort mantra, bijna op de manier waarop John Malkovich als Valmont in Dangerous liaisons eindeloos ‘it’s beyond my control’ herhaalt.

Slechts bij één scène, waarin een stel elkaar ongezouten de waarheid vertelt, kreeg ik een wat ongemakkelijk gevoel. Daarin werd dan toch de beperking van het genre weer zichtbaar. Te plat en te snel en daardoor te ondoordacht. Een pijnlijk moment.

Voor de rest is Hotel verbale acrobatiek van het allerhoogste niveau. De spelers laten hun briljante invallen vrij door de ruimte zweven om telkens net op het juiste moment weer bij de ander aan te haken. En dit alles zonder vangnet. Pure klasse.

Foto: Arjan Benning en botoboto