Het zij hier gememoreerd: opera is niet van de straat. De kunstvorm is ontwikkeld aan de hoven van de rijke machthebbers in Noord-Italië aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. In 1637 was het al zo populair geworden dat er voor het eerst een min of meer commerciëel gerund operahuis gebouwd kon worden in Venetië. Overigens werd in hetzelfde jaar de Amsterdamse Stadsschouwburg geopend die gemodelleerd was op het teatro olimpico in Vicenza. En diezelfde Stadsschouwburg zag in de twintigste eeuw hoe de opera er ook in slaagde een veel breder publiek aan te trekken.

Calixto Bieito heeft voor deze nieuwe productie van Händels Giulio Gesare zijn inspiratie gezocht in de kringen van de superrijken op deze wereld. In een luxe artificiële, vaak virtuele, wereld zien we modieus geklede dames en heren wier omgang met elkaar gekenmerkt wordt door sadisme, geweld en seksuele drift. De inzet is kennelijk de verdeling van de macht.

Aanvankelijk blijft de wereld die Bieito schildert wat ver van de toeschouwer. De situaties in de scènes volgen elkaar op, maar het onderlinge verband lijkt niet gebaseerd op een dwingende doorgaande handeling. De mise-en-scène lijkt wat doelloos te zwerven rondom de grote grijze omineuze constructie die soms massief, dan weer half doorzichtig de toneelopening vult. De karakters leunen er tegenaan, zitten op de grond, maar lijken hoofdzakelijk bezig elkaar het leven zuur te maken. En de weergaloze muziek lijkt niet altijd te stroken met de vaak onsympathieke acties van de protagonisten.

Bieito heeft zich niet speciaal bezig gehouden met de vormgeving van die da capo-aria’s, voor elke regisseur van achttiende-eeuwse nummeropera toch altijd een hele kluif. De handeling loopt in de reprise van het A-deel in de meeste gevallen gewoon door of herhaalt in grote trekken dezelfde acties. Kortom: het eerste deel van deze productie roept vooral vragen op.

Maar gaandeweg wordt het helder wat Bieito beoogt. In het deel na de pauze landt de voorstelling. De zware constructie zweeft schuin boven de handeling en verwijst expliciet naar het Saudi-Arabisch paviljoen bij de Expo 2020 die in Dubai plaatsvond. Het toneel van Nationale Opera en Ballet wordt tot een dorre donkergrijze woestijn waar alle kleur artificieel tot schreeuwens toe aangebracht moet worden.

De protagonisten verdwalen in een artificieel bewolkt landschap dat zwaar dreigend boven hun hoofden hangt. Hun steeds schaamtelozere manipulaties en kuiperijen maskeren vooral hun verveling. Dat daarbij hier en daar een slachtoffer valt, kan kennelijk niemand wat schelen. Steeds duidelijker wordt dat deze mensen elkaar als objecten beschouwen en navenant behandelen. Bieito werkt in dit deel de reprises van de da capo-aria’s gedetailleerder uit.

Cleopatra (Julie Fuchs) gedraagt zich regelmatig als een Patty Hearst-achtige rebelse puberdochter. De honingmezzo van Cornelia (Teresa Iervolino) zou haar moederrol positief kunnen karakteriseren, maar ook haar acties doen in venijn niet onder voor die van Tolomeo (de vocaal en dramatisch perfect gecaste Cameron Shahbazi), noch voor de rücksichtslose vastberadenheid van Sesto (alweer een stralende vocale ster en intense dramatische presence: Cecilia Molinari. Het eerste duet in deze opera, Son nata a lagrimar tussen Cornelia en Sesto, is een van de muzikale hoogtepunten van deze productie). De Cesare van Christophe Dumaux beweegt zich met gemak te midden van dit gezelschap, alsof hij weet dat hij altijd aan het langste eind zal trekken.

Bieito benadrukt in een interview in het programmaboekje dat het hem niet te doen is om kritiek te leveren op het leven van de superrijken dat hij portretteert in deze voorstelling, maar afgaande op het slotbeeld lijkt het erop dat hij het toch niet kon laten: alle protagonisten nemen plaats op gouden zetels. De vorm die die zetels hebben, kan de lezer met gemak raden.

Het is de vraag of in de eerste helft van de achttiende eeuw opera’s die zich per definitie afspelen in kringen van machthebbers, kritiek konden bevatten. Misschien is de positie die Bieito in het interview aanneemt, wel de meest kloppende in het verlengde van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk waar deze productie zich expliciet op baseert. Dichter bij de ziel van een ‘authentieke’ Händel zou je dan niet kunnen komen.

Van meet af aan wordt volbloed gezongen en gemusiceerd. Haïm heeft al vaker bewezen over een uitgesproken talent te beschikken om met zangers te werken. Stuk voor stuk is werkelijk elke da capo-aria op heel oorspronkelijke wijze uitgewerkt met versieringen en improvisaties die variëren van duizelingwekkende virtuositeit, met onverwachte wendingen, riskante aanvliegroutes en avontuurlijke escapades alom. Een vocaal feest, waar elke zanger soeverein heerst en dat van begin tot eind op dat superieure energieniveau volgehouden wordt. Bravi!

En over toejuichingen gesproken: volgens de beste tradities was er bij het slotapplaus voor de regisseur zowel goed- als afkeuring te beluisteren. Precies naast uw verslaggever stond een man luidkeels boe! te roepen, waarop een man precies vóór uw verslaggever even luidkeels bravo! betoogde. En bij dat laatste richtte hij zich niet tot het toneel, maar wendde hij zich tot de man naast uw verslaggever.

Vanaf 2 februari is de voorstelling te zien op Arte en op 4 februari live op Radio4.

Foto: Monika Rittershaus | De Nationale Opera