De afgelopen jaren maakte Nina Spijkers naam met eigenzinnige ensceneringen van repertoire, met onder meer Don Carlos en vorig seizoen het voor het Nederlands Theater Festival geselecteerde Ivanov. Voorstellingen die stiekem toch ook benieuwd maakten naar wat er zou gebeuren als Spijkers die zo door de tijd geteste teksten zou loslaten. Geluk is het niet geheel bevredigende antwoord op die vraag.

Het is een montagevoorstelling over geluk, en dan vooral de opvatting daarvan van de huidige generatie jongvolwassenen, die zijn opgegroeid met het idee dat het leven maakbaar is en dat niet gelukkig zijn dus een gevolg is van persoonlijk falen. De tekst en scènes kwamen tot stand met inbreng van de vier jonge acteurs – Victor IJdens, Tessa Jonge Poerink, Sander Plukaard en Linde van den Heuvel – en de rest van het artistieke team. Het levert een zeer wisselende voorstelling op, met beter en minder goed uitgewerkte scènes, die als geheel niet helemaal overtuigt.

De voorstelling begint direct met een van de sterkste vondsten: Gerben, een wezentje gespeeld door Van den Heuvel in een rode, over haar knieën getrokken capuchonsweater (fantastisch kostuum van Bernadette Corstens). Gerben is het lijden. En ook al fungeert Gerben als een soort sciencefiction-element in de voorstelling. Het feit dat het lijden een manifestatie krijgt op het toneel, duidt erop dat het misschien wel reëler is dan geluk.

Wellicht dat daarom de wijze waarop Gerben telkens wordt weggejaagd als een stuk ongedierte, me herinnerde aan de aflevering van de animatieserie South Park waarin Cartman samen met een paar beroemdheden een safe space creëert die wordt binnengevallen door Reality. Zonder pardon jagen ze Reality de deur uit, want ‘we kunnen bijna alles aan, maar aan Realiteit hebben we geen behoefte.’ Aan het einde van de aflevering wordt Reality opgehangen.

Samen met Gerben worden ook de planten die het toneel vulden opzij geschoven en aan het zicht onttrokken door een glittergordijn. Het natuurlijke maakt plaats voor het artificiële, waarboven in grote letters het woord Happiness hangt. De vier acteurs zijn gehuld in witte joggingpakken, waar hier en daar stukken ducttape op zijn geplakt. Niemand komt zonder kleerscheuren door het leven. En is geluk de perfectie van een smetteloos wit kostuum, of het koesteren van die scheuren? Diezelfde spanning komt terug in veel scènes, waarin de vier spelers zoeken naar perfectie, maar er telkens wel iets misgaat waardoor de harmonie wordt gebroken.

Steeds krampachtiger wordt dat zoeken, culminerend in een chaotische medley van liedjes over happiness. Spijkers maakt hierin optimaal gebruik van de aanstekelijke energie en muzikaliteit van de vier acteurs. Het probleem is dat het een opbouw is waar eigenlijk in een van de eerste scènes al de angel uit is gehaald. Daarin komen de acteurs op met rode, rubberen lippen die hun monden in een grimas trekken, terwijl ze definities van geluk opperen. De rest van de voorstelling is voornamelijk een bevestiging van het punt dat daar al wordt gemaakt: dat geluk vluchtig is en het streven ernaar daardoor geforceerd.

Maar dat doet niets af aan het feit dat dat streven wel een realiteit is, misschien zelfs een noodzaak. Een gegeven waar filosofen als Seneca en zelfs beroepspessimist Schopenhauer zich al mee bezig hielden, maar wat Geluk een beetje laat liggen. Want ondanks de wijze waarop de voorstelling tot stand kwam, voelt deze zelden echt persoonlijk. Uitzonderingen zijn er. Zoals wanneer Jonge Poerink een monoloog houdt over haar verlangen naar iemand om haar leven mee te delen. Iemand die haar imperfecties accepteert en wiens slechte gewoontes haar niet irriteren. Hierin wordt een sterke balans gevonden tussen satire en oprechtheid.

En persoonlijk voelt het ook wanneer Van den Heuvel het heeft over verdwijnen in een mist zo dicht dat je geen ander mens meer ziet. Het doet denken aan Michel de Montaignes pleidooi voor afzondering, omdat geluk nooit moet afhangen van anderen. Iets wat in deze tijd, waarin we ons constant spiegelen aan anderen, een interessante gedachte is. Het zijn die scènes die de interessantste vragen oproepen en die de voorstelling even boven de kolderieke aanklacht tillen waar het net te vaak in blijft hangen.

Foto: Sanne Peper