De onuitwisbare indruk die niet-professionele performers maken, door hun naïviteit, onbevangenheid en de abrupte onderbreking die dit qua verwachtingen in het verkeer tussen podium en zaal teweegbrengt, is al decennia geleden door tv-producenten ontdekt als kijkcijferkanon. Tegenwoordig concureren fragmenten uit talentenshows en idol-verkiezingen met home-video’s van drie maten Chopin spelende parkieten en kleuters die overtuigend Jimmy Hendrix imiteren. Er is wel een belangrijk verschil tussen dit ‘onlinegala’ en wat Jérôme Bel doet in het theater. Bel rekt in zijn Gala het onbevangen mopje op tot een exercitie van anderhalf uur, waarbij  de onopvallende opvallende eenlingen steeds terugkeren en als groep samen optreden. Waar het grote toneel gewoonlijk is voorbehouden aan mensen die zich gespecialiseerd hebben in het vertonen van bepaalde kunsten, laat Bel mensen optreden die normaliter niet geacht worden voor het voetlicht te treden.

Gala op het onvolprezen jeugdtheaterfestivak Tweetakt in Utrecht begint met een meditatie. Tien minuten lang worden in stilte en in monumentaal formaat foto’s geprojecteerd van lege theaterzalen. Tientallen komen er voorbij. Er zijn gigantische ruimtes, vaak met pluche stoelen, kroonluchters en goudgeschilderde houten guirlandes langs de balkons. Maar er is ook een in beton gegoten podiumpje in de openlucht, als een verhoogde bushalte, met kogelgaten rondom de toneelopening en twee oude stoelen die keurig in het midden klaarstaan.

Aanvankelijk is de blik louter op de toeschouwersruimte gericht, met wisselende stoelenpatronen, omvang en ordening. Met de foto van een paar fleurige plastic stoelen onder een boom, concludeert Bel ook dat het theater eigenlijk een relatief eenvoudige kwestie is. Dan draait het perspectief in de foto’s en zien we geen lege toeschouwersruimten, maar lege podia in alle soorten en maten. Bel nodigt zijn publiek niet alleen uit te reflecteren op het fenomeneen theater, maar laat ook zien hoe hij componeert. In reeksen, semi-biografisch en vanuit de leegte, omdat je weet dat die zich altijd vanzelf vult.

Een oude kunstkalender binnenstebuitengedraaid is de enige prop die de twintig performers gebruiken. Met dikke stift staat op de lege achterbladen steeds het thema van verschillende rondes. Je kunt die thema’s klassiekers of clichés noemen, iedereen heeft weleens van een pirouette gehoord of het ritme van de wals meegekregen, maar uiteindelijk gaat het er om hoe iedere performer met die bekende waar uit de voeten kan. Naast ballet en wals, worden ook improvisatie (drie minuten in stilte), Michael Jackson, buiging, solo en groepsdans gedaan.

Het is onvoorstelbaar hoe doodgemoedereerd alle twintig deelnemers uit Utrecht zich aan de blik van velen overgeven. Aanvankelijk in serie geschakeld, doen meisjes en jongens, mannen en vrouwen – even divers qua culturele achtergrond als qua postuur, leeftijd of geaardheid – hun best om een rondje om de eigen as te draaien, zoals dat hoort bij ballet. Of een walsje, zoals in de tweede ronde, wat betekent dat je met z’n tweeën dat enorme podium over moet dansen. Of een improvisatie, wat betekent dat dan?

Maar Bel doet meer dan in het bolwerk van de burgerlijke elite (het theater) de fragiliteit te cultiveren die het wereldpodium van de consumentenmarkt, door middel van de democratisering van de media, heeft losgemaakt. Het is vooral de zaal die iets doormaakt bij Gala. Hilarische lachsalvo’s gaan samen met bewondering voor het durven optreden, ook als dat niet uitblinkt. Langzaam maar zeker onttakelt Bel met zijn script, dat hij door een assistent in vier dagen met vrijwilligers ter plaatse laat uitwerken, het waardenpatroon dat aan grote podia is verbonden. Niet alleen een piepklein schattig meisje en een ambitieuze jonge balletdanser maken indruk. Eigenlijk toont iedereen op zijn of haar manier in toewijding en overgave zich een groot publiek waardig. Waar de een een dappere poging waagt, maakt de ander indruk door een listige oplossing voor een onmogelijke opgave of door stomweg in alle onbeholpenheid zichzelf te blijven.

En dat levert niet alleen een relativerende blik op verwachtingen op, maar werpt ook de vraag op waar theater goed voor is. In de tweede helft van de voorstelling stelt de groep zich steeds achter één van hen op, om ter plekke diens solo na te doen. De jonge balletdanser vliegt het podium rond met grands jeté’s, wat in de herhaling door alle anderen een prachtige werveling restvormen oplevert. Een jonge vrouw doet met zichtbaar plezier een buikdans, wat op een heel andere manier een uitdaging is om in rolstoel of als man gehoor aan te geven. De groepsdynamiek die zo ontstaat, relativeert niet alleen, maar schroeft ook de waardering op voor alle bijdragen. Niemand die terugschrikt, iedereen die zichzelf die plek gunt voor op het podium, ‘in the limelight’.

Gala is daarmee een heldere voortzetting van eerdere groepstukken als het beroemde The show must go on (2001) of Disabled Theatre (2012). In zijn vele solowerken met professionele dansers (Véronique Doisneau, Pichet Klunchun, Isabel Torres, Lutz Förster, Cédric Andrieux), waarin hij het oeuvre van beroemde choreografische tradities ondervraagt en blootlegt welke bewegingsruimte deze een individuele danser bieden, werken ook de groepsstukken met persoonlijke input, maar wordt er veel meer aan de toeschouwer overgelaten. Diens verwachtingen staan niet alleen ter discussie, ze worden ook op een vriendelijke manier onderuit gehaald. Gala maakt van de schouwburg een clubhuis of  camping. De voorstelling eindigt met een triomfantelijke interpretatie van Liza Minelli’s New York New York. De songteks spreekt boekdelen: ‘If I can make it there, I’ll make it anywhere‘. Gala is in die zin een slim uitgedachte vorm van groepstherapie, waarbij theater wordt teruggebracht van een podium voor louter excellente prestaties, tot een gemeenschappelijk, sociaal en je zou kunnen zeggen, democratisch ritueel, waarbij het weten te appreciëren van elkaars individuele bijdrage de sleutel is.

Foto: Anna van Kooij