Het had een opera moeten worden geïnspireerd door Plato’s Symposium, een samenwerking tussen het Griekse ODC Ensemble en het Oekraïense Nova Opera onder regie van Elli Papakonstantinou, speciaal geproduceerd voor het O. Festival in Rotterdam. De gezamenlijke repetities zouden plaatsvinden in Kiev. En zie: de leden van Nova Opera moesten vluchten. Een week voor de start van de repetities, begon het Russische leger aan de invasie van Oekraïne. De actualiteit had het oorspronkelijke plan getorpedeerd en de leden van beide ensembles kwamen – voorzover ze daarin slaagden – tezamen in Rotterdam om zich te beraden op de nieuwe situatie.

Onder de titel Eros vertonen de ensembles de resultaten van deze gefrustreerde samenwerking. Het materiaal dat vertoond wordt, komt vers uit de oven en wordt dampend opgediend. Van de oorspronkelijk geplande opera is het idee van een symposium gehandhaafd: het publiek wordt ontvangen aan lange wit gedekte tafels en verwelkomd door een comité dat aan rood gedekte tafels plaatsneemt. Achter het comité hangt een beeldvullend projectiescherm.

Een camera op een statief en een tweede camera die live bediend wordt, leveren de beelden die daarop geprojecteerd worden. Vier vocalisten, gecompleteerd door gitaar, cello, toetsen en een slagwerker, sporen ons in een energieke sfeer aan een keuze te maken uit het menu. We worden toegesproken als ‘soldiers of love’. Het publiek blijkt te gast te zijn op een feestmaal gewijd aan Eros. De liefde zal het gespreksonderwerp zijn.  Maar dan gaat het luchtalarm af en wordt de verwachtingsvolle opwinding wreed afgekapt.

De actualiteit van de oorlog in Oekraïne wordt getoond in mistige, vervormde beelden. Het heeft er de schijn van dat dit symposium zich verplaatst heeft naar een schuilkelder. Het comité achter de tafel speelt met een oude zwart-witfoto die binnen in een opgeblazen ballon terechtkomt, en aldus het beeld creëert van een ogenschijnlijk veilig pantser, maar in werkelijkheid een uiterst kwetsbare bubbel is.

De mobiele camera registreert, maar manipuleert de beelden ook. De camera rijdt over de tafel, toont de borden die leeg blijven. Op een gegeven moment wordt ons een blik gegund in iets wat op een plantenbak lijkt, maar als de camera dichterbij komt, zien we een miniatuursoldaatje dat half in de aarde steekt: het slagveld is nooit ver weg.

Een rustige vrouwenstem verwijst regelmatig naar Plato’s symposium. Er zijn directe referenties aan die klassieke dialoog: de namen van de deelnemers aan dat symposium komen voorbij, een enkele anekdote wordt herhaald. Onder de handelingen ligt voortdurend een muzikaal weefsel dat soms meer zelfstandige aandacht krijgt.

Het laatste deel van de voorstelling concentreert zich rondom de sopraan Anna Kirsh. Misschien is de antieke zwarte telefoon een referentie aan Poulenc/Cocteau’s Voix Humaine: ook Kirsh is de afwezigheid van een geliefde aan het verwerken. Maar ze bekritiseert een van de bekendere passages uit het Symposium, en spreekt het relaas van Aristophanes tegen waarin hij beweert dat sinds Zeus de mens gesplitst heeft in twee helften, die mens altijd op zoek zal blijven naar de andere helft om weer compleet te worden.

Vanaf het moment dat het luchtalarm en de bombardementen in herinnering worden geroepen, volgt de voorstelling een grillig pad, alsof de voorstelling zelf een fragmentatiebom moet verwerken. De voorstelling bestaat uit ongelijksoortige ingrediënten die uitmonden in de crisis die door de sopraan belichaamd wordt. Misschien kan de sopraanrol geïdentificeerd worden met Oekraïne zelf. In elk geval is de voorstelling zelf een metafoor voor de onzekere situatie aan de grens met Rusland.

Foto: ODC Ensemble