De titel maakt Elias De Bruyne met De voorstelling met misschien wel de langste opkomst ooit alvast meer dan waar. In deze voorstelling zitten motorisch moment, verwikkelingen en climax samengebald in een lange, uitgerekte opkomst. Aristoteles kan wel inpakken met z’n dramaturgie.

De kracht van deze voorstelling zit hem in de heldere eenvoud: organiseer een provisorische tribune met toeschouwers, zet daar een simpel podiumpje voor – indien voorhanden met rookmachine, want: theatraal effect – en suggereer dat er een iemand aan het opkomen is. Meteen is alles theater: de man die twee keer nietsvermoedend op een scootertje voorbij tuft, de volgepakte gezinsauto, de fietsers die uit de verte recht op ons afkomen. Allemaal onderdeel van de schitterende choreografie van de NDSM-werf. Je moet er alleen even voor gaan zitten.

Op vrolijk-ontregelende wijze bevraagt De Bruyne in deze openluchtvoorstelling theaterconventies en toont hij de schoonheid van het alledaagse. De voorstelling past daarmee naadloos in het bescheiden absurdistische metatheater-oeuvre van deze zeer interessante jonge maker, die zich de laatste jaren als maker en speler onder meer bij Theater Artemis presenteert.

Als die daadwerkelijke opkomst wel erg lang op zich laat wachten, besluit een ijverige vrijwilliger van het Over het IJ Festival, waar deze voorstelling deze week te zien is in het kader van Het Atelier, via walkietalkie contact met de performer van dienst op te nemen. Is hij eigenlijk al aan het opkomen? Jawel hoor, laat die desgevraagd weten, hij is ontzettend aan het opkomen. Hij is te herkennen aan een zwart pak. Niet te zien? Hè, wat vervelend. Vraag maar of de techniek de opkomstmuziek nog eens wil instarten.

Ondertussen is hij al tien keer opgekomen, in het hoofd van de toeschouwer, op de meest spectaculaire, lullige of dramatische manieren en van alle kanten en uit alle gebouwen. Theater is suggestie, en De Bruyne toont hoe ver je die suggestie kan doorvoeren: alleen de uitgestelde belofte dat er dadelijk iemand opkomt, is genoeg om een complete theatervoorstelling te ervaren. Door die opkomst zelf – iets waar je als toeschouwer doorgaans niet over nadenkt: opkomst en afgaan zijn hooguit voorwaarden voor de scène – in het middelpunt te zetten, benadrukt hij bovendien dat het aan het publiek is om betekenis toe te kennen aan wat je ziet.

Immers: voorbijlopende omstanders die even blijven staan bij de tribune, en hetzelfde kruispunt zien als dat wij als theatertoeschouwers op dat moment zien, zien geen opkomst, geen theater, ze zien een kruispunt, en niet eens een bijzonder fraai exemplaar. Hoe groot en wezenlijk is het verschil met wat het handjevol publiek op de bankjes ziet: een heuse voorstelling, met levensecht decor, talloze figuranten en een sterspeler onderweg.

Theater is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, makers en acteurs scheppen voorwaarden waar wij als toeschouwer – soms met moeite, soms naar hartenlust, soms allebei – betekenis uit kunnen halen, van alles bij kunnen voelen en volop op mogen reflecteren.

Zo toont De Bruyne hoe subjectief de waarneming is: een blik op de straat wordt niet bepaald door wat er te zien is, maar door de blikrichting waarmee je kijkt. Een waardevolle gewaarwording, die vraagt om een zachte blik richting de ander. In een gepolariseerde samenle-/

Wacht even, verschijnt daar in de verte nu iemand in een zwart pak?

Foto: Moon Saris