Wat als er iemand was die een antwoord had op alle vragen, en je diegene één vraag mocht stellen? Wat vraag je dan? Dat is waar de voorstelling De Bellende Engel (8+) van PELGRIM MAAKT, in coproductie met Theater aan de Parade, over gaat.

De titel verwijst naar het gelijknamige standbeeld op de Sint Jan in Den Bosch. Regisseur Rowdy Pelgrim maakt er een aandoenlijke en guitige jeugdvoorstelling rond.  Twee archivisten Peter en Cornelis (John Buijsman en Bart de Rijk) hebben het daarin prima voor elkaar: in hun archief vol met spullen wachten zij tot de telefoon overgaat. Als er iemand belt met een vraag, wat niet zo gek veel meer gebeurt, dan hebben zij dankzij hun snuisterijen overal het antwoord op.

Hun rust wordt verstoord als ze een stagiaire krijgen. De 17-jarige Case (Anne-Chris Schulting) wil graag CEO worden van Bellende Engel BV en krijgt die baan als het hele archief wordt opgeruimd en weggegooid. Wat volgt, is een uur waarin jong en oud, efficiëntie en nutteloosheid tegenover elkaar komen te staan. Voor Case is alles in dit archief tijdverspilling, terwijl Peter en Cornelis zich juist verwonderen over Case’ ergernissen.

Dat archief (toneelbeeld Tim Vermeulen) bestaat op het toneel uit een bureau met stoelen en een ronddraaiende cilinder, met daarin een gecureerde verzameling aan voorwerpen. Van lampenkappen tot muziekinstrumenten, en van mannequins tot een opgezette dodo met de naam Janine (in het lichaam van een meeuw). Voor elke anekdote is een object en vice versa, en toch oogt het toneelbeeld niet druk of rommelig, maar juist huiselijk en rustig.

De tekst (Roel Meijvis en Glenn Markesteijn) illustreert op slimme wijze het verschil tussen Case, en Peter en Cornelis. Case schakelt naadloos tussen Nederlands, Engels, slang en hippe afkortingen. Peter en Cornelis nemen juist hun tijd. Ze vullen elkaar aan en verwijzen voor nieuwe informatie naar hun archief. Op de vraag hoe zand smaakt, bijvoorbeeld, kun je zoeken bij de Z van zand, maar nog beter bij de D (deurmat) of de M (mat), want daar hebben je schoenen zand achtergelaten, of misschien zelfs wel bij de S (schaakmat), of misschien een schaakdeurmat-combinatie. Case vraagt het liever aan haar ‘google, boomer’.

Terwijl Case haar best doet om de twee mannetjes te overtuigen van haar gelijk, gaan zij juist filosofische en (on)zinnige gesprekken met haar aan. Wat is heimwee, bijvoorbeeld? Wanneer ben je jezelf? Wat is niets? Met woordspelingen, grappen, liedjes en dansjes schrijven Peter en Cornelis een liefdevolle ode aan het meanderen en tijdverspillen. Niet alles hoeft nut te hebben. Het is prima, juist fijn, als je het even niet weet en gewoon danst, of praat, of zoekt zonder een antwoord te vinden.

Je kan er een licht maatschappelijk laagje onder zoeken, iets tegen de afhankelijkheid van het internet en de snelheid en functionaliteit van het perfecte leven, die jongere generaties zijn ingeprent. Maar meer dan dat hint de voorstelling naar het hebben en kunnen omgaan met emoties, gevoelens, en niet-weten en het kunnen accepteren daarvan.

Schulting laat Case in haar lichaamstaal door een ontwikkeling van onzekerheid en gêne gaan, een aandoenlijke mix van tienerzijn en onuitgesproken gebeurtenissen – misschien heeft het iets te maken met de terugkomende vraag waar oma’s heengaan wanneer ze doodgaan. Buijsman en De Rijk laten Cornelis en Peter op hun beurt veranderen van eigenwijze baasjes naar vriendelijke vaderfiguren, die heus wel doorhebben dat dit niet gaat om het leeghalen van hun kantoor. En komen er uiteindelijke concrete antwoorden? Nee, uiteraard niet.

Voor de voorstelling organiseerde PELGRIM MAAKT een voortraject, waarin ze met een groene telefooncel langs scholen in Den Bosch gingen. Daarin konden kinderen hun meest prangende vragen stellen. Die vragen vormden inspiratie voor de voorstelling, maar zijn ook bijeengebonden in een pamflet, dat na de première werd overhandigd aan de wethouder van Den Bosch. Zij vatte de voorstelling en het pamflet nog wel het beste samen: van kinderen kun je veel leren, en van de vragen van kinderen nog het meest.

Foto’s: Bart Grietens