Ooit begon ik mijn nevenloopbaan als criticus met een pleidooi voor het opvoeren van muziek in het donker. Je zou zeggen dat Confessions: A spatial opera in the dark, het product van makers en performers Rüta Vikauskaité, Jens Hedman en Åsa Nordgren, dan helemaal het muziektheaterwerk voor mij zou zijn. Laat ik maar met de deur in huis vallen: ik heb een uur met een blinddoek om in een stoel gezeten en me te pletter geërgerd.

De plaats delict was een loods in Schiedam, de setting een kring van stoelen met daaromheen acht luidsprekers. Het idee was dat de toeschouwers met een blinddoek om hun andere zintuigen meer zouden openstellen, en zo een overweldigende, desoriënterende, multi-sensoriële voorstelling zouden ondergaan. Bovendien, om het pikant te maken, was het een voorstelling over de zeven hoofdzonden. Ik kan niet zeggen dat ik na afloop vervuld was van wroeging, of zin had gekregen om eens lekker te gaan zondigen.

Er is een verschil tussen muziek in het donker en totale verduistering. Het eerste is een manier om een intiemere sfeer te creëren en de focus te leggen op de plekken waar het licht wel schijnt, dus op de muzikanten. Het tweede is een radicale deprivatie. Er zijn mensen die tijdens concerten hun ogen dichtdoen om intenser te luisteren, of om te laten zien hoe intens ze luisteren. Je kunt niet meten hoe intens iemand luistert, dus misschien is het niet alléén aanstellerij, maar zeker is wel dat je niet al te lang aandachtig kunt blijven luisteren, hoe hard je je best ook doet. Er is ook een strijkkwartet van de Duitse componist Georg Friedrich Haas dat in totale duisternis moet worden opgevoerd – een werk dat inderdaad, in de woorden van muziekcriticus Alex Ross, ‘extreme eisen stelt aan uitvoerenden en luisteraars’. Maar dat is een doordringend, afwisselend verstild en snerpend stuk dat die inspanning rechtvaardigt, en daar gaat het om een manier om de muzikale ervaring op te rekken. Dat geldt niet voor Confessions, gisteren en eergisteren te horen op de Operadagen Rotterdam.

De eerste vraag die je zou moeten stellen bij het concept van een geblinddoekte opera is wat je de luisteraar dan ter vervanging biedt, terwijl je hem een uur lang het zicht beneemt. Waarom zou je anders niet gewoon de hele voorstelling beluisteren op een surround-koptelefoon? En dat viel dus nogal tegen. Het libretto van Confessions doorloopt één voor één de zeven hoofdzonden, tamelijk letterlijk, zonder verhaallijn en zonder al te veel literaire kwaliteiten. Een deel van de tekst is niet te verstaan, een deel wordt gezongen, maar vaker komt het uit de luidsprekers met enorm irritante stemvervormings-effecten. De muziek wordt daardoor steeds onderbroken en blijft tamelijk hapsnap. Het zintuigelijke theater beperkt zich tot een spat zeewater in je gezicht bij avaritia (hebzucht) – ik snap de link niet – en een mierzoet parfum en een plumeau op je hoofd bij luxuria (wellust) – ik word er niet geil van. De ruimtelijke ervaring gaat niet verder dan bewegende performers en verspreide luidsprekers, want je blijft gewoon in je stoel zitten terwijl er geintjes met je worden uitgehaald. Het wordt niet eens claustrofobisch, het is vooral eentonig. Zodra de eerste vervormde stemmen uit de luidspreker komen weet je: dit uur gaat heel lang duren – en inderdaad, elke keer als er een interessant vioolakkoord of aardige zanglijn te bespeuren valt, tettert er weer zo’n amateuristische stemvervorming doorheen.

Valt er dan werkelijk niks positiefs te zeggen over Confessions? Wel, er zitten een paar aardige geluidseffecten in. Maar verder, nee. Het is een voorstelling die je zou moeten ondergaan in plaats van analyseren – je kunt immers niet zien wat er gebeurt – maar die je eerder afstompt dan meevoert. Puur muzikaal zou het nog wel met twee of drie sterren kunnen wegkomen: de violiste en de sopraan zijn geen virtuosi, maar ook niet heel slecht. De ‘klankobjecten’ die de revue passeren zijn nogal voorspelbaar: een gong, een paar klankschalen en belletjes, kletterend bestek bij gula (vraatzucht). Feitelijk is Confessions een DIY-voorstelling: een componist/violist, een geluidskunstenaar en een sopraan doen alles zelf. Dat zou alleen maar aan te moedigen zijn als het ook zo gepresenteerd werd, met iets meer ironie of een merkbaar geïmproviseerd karakter. Maar als theater is het geen fijne ervaring, doelloos gejengel in het donker, een soort illusietheater zonder kijkdoos. Eigenlijk gewoon kitsch.

Foto: Jurgis Sakalauskas