Tijdens de corona-lockdown werden we bijkans gebombardeerd door online voorstellingen; kunstenaars laten zich niet graag het zwijgen opleggen. Dankzij de vele huis-tuin-en-keukenvideo’s kregen we een inkijkje in de optrekjes van musici, zangers, dansers en acteurs. Jan-Peter de Graaff nam de soms aandoenlijk amateuristische filmpjes als uitgangspunt voor een professionele serie huiskameropera’s.

Opera Zuid bleek bereid Bonsai Garden, 8 miniature operas grown in quarantaine te financieren. Vanaf 5 mei verschijnt wekelijks een miniopera online. Met nog drie afleveringen te gaan een tussentijdse evaluatie.

Naar eigen zeggen wil De Graaff in Bonsai Garden onderzoeken wat het met ons doet om gedwongen in afzondering te leven. Bovendien wil hij weten in hoeverre digitale communicatiemiddelen ons mens-zijn beïnvloeden. Geen geringe opgave, temeer daar de operaatjes maximaal twee minuten mogen duren. – Niet geheel verrassend zijn ze gaandeweg toch stiekem uitgedijd: de eerste, Hands-Free (5 mei) bleef ruim binnen de planning, de nieuwste, Fuori i fuochi (3 juni) duurt bijna drie minuten.

Elke aflevering is geschreven voor andere musici, telkens bestaande uit een zanger(es) en een instrumentalist; er zijn ook acht verschillende librettisten. Enige constante zijn Jan-Peter de Graaff en Kenza Koutchoukali, die tekent voor de regie. De operaatjes worden opgenomen in de thuissituatie van de zanger(es), de musici blijven buiten beeld. Interessant om te zien is hoe de achtergrond steeds persoonlijker en intiemer wordt: de nieuwste aflevering speelt zich af op de plee. Het muzikale en dramatische betoog wordt ook allengs intenser en gepassioneerder.

Sopraan Vera Fiselier en pianist Ruud Zielhorst bijten het spits af met Hands-Free, op een door Fiselier zelf geschreven libretto. Tegen een achtergrond van verdroomde pianoloopjes zingt zij – vanaf een opname – over twee gezichten die over de vloer rollen, knipogen en lachen. Zittend voor een tegelwand beeldt Fiselier de tekst uit. Wanneer de mechanische stem van een voice assistant vraagt: ‘Would you like to reply’? knipt ze lachend de camera uit. Het lijkt meer een filmpje van een verveelde puber dan van iemand die lijdt onder haar verplichte quarantaine.

Ook weinig urgent is het hierop volgende Le citronnier, waarvoor Koutchoukali het libretto leverde. Dit vertelt van een citroenboom die plotseling in de tuin verschijnt, wat niet verbaast in ‘deze betoverde tijden’. Begeleid door stemmige harpklanken van Annemieke Breunesse geeft de Britse sopraan Eleanor Penfold een beschrijving van de citroenplant. Op een toenemend aantal splitscreens plaatst ze twee citroenen als verrekijker voor haar ogen. Beklemmend? Nee. Bovendien staan haar geëxalteerde zang en ruimhartige vibrato haaks op de encyclopedische tekst.

Pas bij de derde aflevering, Immortal, veer ik op uit mijn stoel. Na enkele seconden astmatisch gezucht tegen een achtergrond van vogelgekwetter verschijnt de bariton Huub Claessens in beeld, zo nauw ingekaderd dat ik plaatsvervangend claustrofobisch word. Hij speelt weemoedige cantilenen op een bugel, waarvan enkel het mondstuk zichtbaar is. Met zijn sonore stem roept hij ons toe: ‘No, no, no, I can’t die!’, vertwijfeld om zich heen kijkend.

Steeds sneller wisselt hij zingen af met spelen, waarbij instrument en stem samensmelten tot één angstkreet: ‘I can’t!’ waarna hij zijn hoofd gelaten op zijn instrument laat zakken. Met deze indringende compositie op een eigen tekst weet De Graaff voor het eerst invoelbaar te maken wat afzondering teweeg kan brengen. Multitalent Claessens is met zijn verwilderde blik, volle stemgeluid en virtuoze spel de gedroomde vertolker.

Het lijkt alsof De Graaff met deze aflevering de weg gevonden heeft die hij zocht, want ook het vierde operaatje, Sojourn, houdt de aandacht vast. Op een tekst van Eleanor Barlow zingt de Canadese sopraan Elisabeth Hetherington over opgelegd zwijgen, onzekerheid en een opgezwollen keel, terwijl ze steeds frenetieker haar aanrecht poetst met een schuursponsje. Celliste Maya Fridman wisselt ijselijke glissandi af met zacht geplukte noten, of ‘zingt’ in een dissonante lijn mee met de sopraan: ‘Get out while the world’s at war!’ Tot slot brengt Hetherington het sponsje naar haar mond, als was het een mondkapje. – Of legt ze zichzelf het zwijgen op?

Het libretto van Fuori i fuochi werd geschreven door Rick van Veldhuizen, een met De Graaff bevriende componist. In twee talen (Italiaans en Nederlands) lijkt hij zijn zorgen om het klimaat te koppelen aan de drugsverslaving van de hoofdpersoon. Terwijl Tim Sabel gamelanachtige klanken uit zijn prepared piano timmert zingt een fel in de camera kijkende Ginette Puylaert teksten als ‘Buiten woeden branden’ en ‘Mijn drift zegt: “adem door” als ze hoest’.

Ze rent koortsachtig door haar huis met een hectisch bewegende camera die pas tot rust komt op de wc. Als haar dealer vraagt ‘You got the money?’ doorzoekt ze driftig haar zakken, met de typisch schokkerige gestiek van een junk. Wanneer de piano tegen het einde trage tinkelklanken produceert kijkt ze uitgeblust in de camera en zingt met afgemeten stem: ‘Ik adem door, zonder vuur is er niets dat de brand blust.’ In contrast met de wanhopige boodschap zijn de gezellige familiefoto’s op de wc-rand achter Puylaert.

Met Bonsai Garden toont De Graaff eens te meer zijn flair om aansprekende muziek te schrijven. Weliswaar omvatten zijn melodielijnen grote registersprongen, maar deze blijven altijd navolgbaar zonder te vervallen in gemakzuchtige kitsch.

Een echte eenheid vormt de reeks tot nu toe niet, wat vooral te wijten is aan de zeer uiteenlopende libretti. Iets meer sturing had hier wonderen kunnen verrichten. Alleen in aflevering drie en vier ervoer ik iets van de benauwdheid die veroorzaakt wordt door het gedwongen thuis zitten. Als experiment is Bonsai Garden echter zeker geslaagd, en wie weet valt na de volgende drie afleveringen alles alsnog op zijn plek.

Foto: Huub Claessens op still uit Immortal