Nederland is weer een boeiend nieuw theaterinitiatief rijker. Op de avonden van Amsterdam Poet’s Theater krijgt het publiek een nieuwe toneeltekst te zien die binnen een tijdsbestek van een paar weken is geschreven en gerepeteerd. De eerste editie smaakt meteen naar meer.

Onwennig en een tikje nerveus komt Julia Ghysels de ruimte binnen. Ze is hier omdat ze is uitgenodigd om een voorstelling te komen spelen – een solo die speciaal met haar in gedachten is geschreven. Ze is gevleid, maar op haar hoede – de tekst die ze opgestuurd heeft gekregen roept namelijk nogal wat vragen op. Bij voorbeeld: hoe is de auteur er in vredesnaam in geslaagd om de enige sprekende rol in een tekst tóch als een bijrol te doen voelen?

In een sober decor van twee stoelen ontvouwt zich zo de eerste editie van Amsterdam Poet’s Theater, een nieuw initiatief van een anonieme groep schrijvers en makers. In het eerste seizoen, dat uit drie edities bestaat, wordt er steeds binnen een paar weken een gloednieuwe theatertekst voor een specifieke acteur geschreven én geënsceneerd. Het eindresultaat wordt voorlopig eenmalig opgevoerd. Zo ontstaat, ook vanwege het toegestroomde professionele publiek, een aangename laboratoriumsfeer waarin de aandacht vooral naar spel en tekst uitgaat.

Op deze eerste avond heeft de schrijver van dienst, zoals u uit de bovenstaande eerste alinea kunt opmaken, voor een meta-insteek gekozen: Ghysels speelt een versie van zichzelf die bij de eerste tekstlezing komt opdraven. Omdat het een solo is horen we alleen haar kant van het resulterende gesprek: de antwoorden die de schrijver en de regisseur geven op haar kritische vragen kunnen we slechts opmaken uit haar reacties. Ghysels speelt de rol nét wat voorbij het naturalisme en overdrijft lichtelijk in haar hoofdbewegingen en mimiek, waardoor de nadruk op het ongemak van de situatie komt te liggen. De nerveuze tics die ze hanteert (excessief ogenknipperen, veel en uitgebreid om zich heen kijken, korte knikjes met haar hoofd) hebben wel wat weg van het fysieke spel van Lakeith Stanfield in de tv-serie Atlanta, of dat van de eveneens geweldige bijrolacteur Jeremy Davies.

Het boeiende aan de tekst is vooral het conflict dat ontstaat tussen de acteur, die het zat is om altijd bijrollen te moeten spelen en zo haar eigen ideeën over het stuk heeft (‘ik ben hier jullie tekst aan het verbéteren hè!’ verzucht Ghysels halverwege), en de autonomie van de toneelschrijver, die niet aan het woord komt maar met wie je desondanks behoorlijk medelijden krijgt. Prachtig is hoe zo in een bijzonder geestige en pijnlijk eenzijdige uitwisseling wordt duidelijk gemaakt hoe de (machts)relatie tussen speler en schrijver werkt – de acteur kan zich gevangen voelen in de woorden die er geschreven zijn, maar de schrijver is net zo goed volledig aan de interpretatie van de acteur overgeleverd.

Boeiend is bovendien hoe de worsteling van de acteur met de rollen die ze krijgt toebedeeld langzaam symbool gaat staan voor een universelere vraag: bepalen wij onze eigen identiteit, of doet de ander dat? Naar het slot van het stuk begint Ghysels zich af te vragen hoe de rollen die ze speelt hun invloed hebben op haar zelfperceptie: als ze steeds personages belichaamt die passief of gedwee zijn, laat dat dan ook sporen na in haar privé-persona?

Juist het ‘onaffe’ karakter van Amsterdam Poet’s Theater (en het feit dat het eenmalig is!) geeft een extra lading aan de avond, en draagt bij aan een gevoel van collectiviteit. De kracht van het concept is dat je je als toeschouwer meer bij het werk betrokken voelt en zelfs op een andere manier kijkt. Het maakt bijzonder nieuwsgierig naar de volgende edities, waarop Louis van der Waal en Manja Topper in het diepe zullen springen met de makers van Amsterdam Poet’s Theater.

Foto: Artun Alaska Arasli