Cie De Koe bestaat 30 jaar. Daar hoorde een boek bij, vonden ze daar. ‘Koe doet boek’ omvat onder andere de tekst van hun eerste voorstelling, De gebiologeerden, een pak foto’s en een handleiding voor een ‘Koe-voorstelling’. Maar het begint, al op de kaft, met een hilarisch wanhopige poging tot een boekscript. ‘De Koe’ ten voeten uit dus. De kernvraag: wat brengt de toekomst? Hoe noodzakelijk, geliefd of overbodig is dit gezelschap na 30 jaar zelfbespiegeling? En wat betekenen die woorden dan? Als vanzelf werd dat weer een voorstelling. Of beter: ‘een nagesprek bij een boekpresentatie’. Whatever that is.

Zo begint het nochtans niet. Het eerste kwartier lijkt een heuse documentaire. Links van het podium brengen drie reuzenschermen de drie leden van het gezelschap in beeld. Om de beurt geven ze hun kijk op 30 jaar De Koe, terwijl de anderen zwijgend toekijken.

Willem De Wolf zet meteen hoog in. ‘De eerste Koe voorstelling in mei 1989 brak de vierde wand in het theater definitief af.’ In één adem claimt hij zo dat de voorstelling een generale repetitie was voor de val van Dé Muur. Typisch De Wolf toch? Meteen de politieke toer op!

Peter Van den Eede relativeert die grote aanspraken, maar verliest zich dan, naar gewoonte, in een oeverloos verhaal over zijn jeugddroom om de KVS te bezoeken in de tijd dat de nationale zender nog toneelstukken uitzond en televisie het leven beheerste. Dat voert hem tot de vraag wat mensen toen nog in het theater zochten, als het enige voordeel tegenover tv was dat ze andere kijkers konden bespieden, maar de voorstelling toch niet beter zagen.

Pas vele uitweidingen later verklapt hij dat zijn debuut als acteur bij de KVS een teleurstelling was. Zijn hooggestemde idealen botsten op de weerstand van de oude garde. Zou die geschiedenis zich bij De Koe herhalen? Het is zijn grote angst.

Al die tijd kijkt Natali Broods lichtjes sceptisch voor zich uit. Als ze het woord neemt haalt ze dan ook meteen de gezwollen verhalen van haar mannelijke collega’s onderuit. Als filmactrice beseft ze dat niemand in het filmmilieu, of in welke milieu dan ook, ooit van ‘De Koe’ hoorde. Als ze erover spreekt in interviews, worden die passages steevast geschrapt. Tot ergernis van haar collega’s. Maar wat kan ze er aan doen? ‘De Koe’, dat is nu eenmaal een obscuur tijdverdrijf.

Nochtans is dat pertinent onwaar. Achter/af was bijvoorbeeld in een mum van tijd uitverkocht. Het lijkt wel alsof Broods haar mannelijke collega’s vooral wil jennen met hun angst voor overbodigheid. Op dat punt ga je vermoeden dat je naar een nepdocumentaire kijkt. De voorstelling, over het maken van een voorstelling en over de toekomst van het gezelschap is al begonnen. We zien de spelers zichzelf spelen. Dat zag je eigenlijk al aankomen als Van den Eede nog tijdens ‘zijn’ interview in levende lijve het podium op drentelt en zijn scherm wat opzij duwt en de tekst mee opzegt.

Toch begint het ‘nagesprek’ dan pas ‘echt’. Dat denk je toch als de spelers een microfoon in de hand nemen. Het lijken wel lollies, door hun felgekleurde schuimrubber kappen. Van den Eede is er zo verlekkerd op dat hij er een tweede pakt. Maar terwijl hij ermee jongleert verraadt hij ook dat ze nergens toe dienen. Of hij de microfoon nu voor zijn mond houdt of niet, zijn stem klinkt even helder, want een contactmicrofoon en zender doen het echte werk. Ook dit is dus toneel.

Zo gaat het maar door. Achter elke illusie zit heel de voorstelling lang weer een andere illusie, als een theatraal droste-effect. Meer dan eens zou je bijvoorbeeld zweren dat het drietal er een kwaadaardig plezier in schept elkaar voor schut te zetten. Zo haalt Van den Eede De Wolf het bloed onder de nagels vandaan door als een moderne Jago verkapte toespelingen te maken op zijn gebreken. Als De Wolf doorvraagt, sust Van den Eede hem met gemompelde zinnetjes als ‘maar nee, het betekent niets, het heeft geen belang’ waarop hij met een ‘behalve misschien dat je…’ meteen een nieuwe aantijging laat volgen. De Wolf ziet er zichtbaar steeds meer aangeslagen uit. Van den Eede deelt de doodsteek uit als hij al zijn kleine kantjes en zwakheden uit spelt.

Maar meteen daarna wisselen de rollen abrupt en wordt Van den Eede kop van jut. Deze voorstelling lijkt wel een poppenkast: ongenadig hakken de poppen op elkaar in, maar door hun houten koppen blijven gevolgen uit. Dramatische momenten worden zo hilarisch. Ramses Van den Eede, zoon van, vrolijkt de charade op met vernuftige combinaties van drum, toetsen en sax. Het begint altijd maar opnieuw. Dezelfde existentiële vragen over wat het betekent toneel te spelen, over erkenning en relevantie worden steeds weer van nul af aan opgerakeld, zonder dat er ooit een einde aan komt. Het enige dat zeker is: wat in het repetitielokaal gebeurt levert de stof voor deze buitelingen.

Zo kom je er nooit uit wanneer het drietal speelt of wanneer ze zichzelf zijn. Daar moet de voorstelling dus wel over gaan: over hoe we rollen op rollen op rollen stapelen, tot we niet meer weten wie we zijn. Een huizenhoge, wankele constructie. Precies dat stelt het toneelbeeld voor. Her en der staan talloze lichtbakken slordig opgesteld, als beeld van het onbeheersbare surplus aan rommel dat theaterspelers meeslepen. Daarachter een onwaarschijnlijke, wankele constructie van stoelen, meters hoog. Op het einde stort ze in onder haar eigen gewicht.

‘Um sonst’ is dit spel nochtans niet. De voorstelling zegt het nooit in zoveel woorden, maar in het boek geeft het essay  ‘Een credo – het leven is als een toneel’ je de sleutel tot dit stuk, en tot het oeuvre van De Koe, in handen. ‘Op het toneel doen we alsof we het leven spelen. Alleen, als het echte leven ook al toneel is, dus alsof, doen we op het toneel alsof iets alsof is. Dat alsof in het kwadraat brengt ons dan in een staat van zelfreflectie. Of beter gezegd, we doen alsof we in die staat van zelfreflectie zijn. Het blijft toneel’. Dat is maar de inleiding tot een tekst die – doorheen vele gedachtecapriolen- een ongemeen scherpe kijk op het menselijk bedrijf biedt. Het voert de toneelspeler op als dat vreemde specimen van de menselijke soort dat beseft dat we spelen dat/wat we zijn.

Het is vloeken in de kerk, in een tijd waarin identiteit het alfa en omega van de waarheid werd. Als de toren van stoelen instort lijkt de Koe dat ook te erkennen, maar toch is dat niet zo: het enige wat ze erkennen is dat identiteit een wankel construct is. Spel is spel. Het loopt niet altijd goed af. Maar je kan altijd herbeginnen.

Toch past er één kanttekening bij Achter/af. Misschien kwam het doordat ik de opvoering vlak na de première zag – doorgaans de slechtste voorstelling uit een speelreeks – maar het spel had vaker dan me lief was iets stroperig of zelfs stroef. Ondanks de grappen en grollen heeft dit stuk sowieso een grote theoretische en praktische inzet. De spelers leken die ‘rol’ soms net niet aan te kunnen. Ze waren dan geen ‘homo ludens’, maar zwoegden zich door het stuk. Waardoor hun punt aan kracht verloor. Maar het punt is er, hard en duidelijk.

Foto: Koen Broos