Op een dag is het genoeg voor Sjoerd Meijer. Met lede ogen ziet hij alle onrecht op de wereld aan, maar hij stelde er geen enkele daad tegenover. Nee, zo kan het niet langer. En dus besluit deze grote Groninger zijn bed uit te komen, en met vlammend idealisme het onrecht te bestrijden.

Meteen doet zich een eerste probleem voor. Want waar in het dagelijks leven het onrecht zich te pas en te onpas om je heen voltrekt, is het, als je ernaar op zoek gaat, natuurlijk weer eens nergens te bekennen. Maar Sjoerd Meijer geeft niet snel op, en trekt onversaagd de stad door, tot hij uiteindelijk – goddank! – op een zwerver stuit, gekleed in oude kleren, omringd door lege blikjes bier en zijn gezicht vol zweren. Wat een onrecht! Maar wat nu?

Meijer (1981) studeerde in 2010 af aan de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, en maakt sinds 2013 solovoorstellingen. Zijn vorige monoloog Hoffelijkheid revisited, so what? maakte hij op uitnodiging van het Nederlands Theater Festival. Daarin ging hij op zoek naar de grenzen van tolerantie. In Aangepast zoekt Meijer de grenzen van solidariteit op, om die vervolgens ruimschoots en ongeremd te overschrijden.

Zijn monoloog houdt het spannende midden tussen cabaret en toneel. De zaal wordt rechtstreeks aangesproken en op momenten uitdrukkelijk bij zijn verhaal betrokken. Zelfs de psychotherapeut die hem weer een beetje de realiteit in probeert te sturen, zit keer op keer weer in ons midden. Want hij heeft het al met al niet gemakkelijk gehad. In zijn barmhartige poging het onrecht te bestrijden, is Meijer op heel wat tegenstand gestuit. Alsof onze maatschappij helemaal niet is ingericht op solidariteit en compassie.

Schijnbaar rustig en beheerst neemt Meijer ons mee in zijn zorgvuldig opgebouwde verhaal vol absurde wendingen. Maar in zijn ogen zie je soms een haast maniakale gloed, die juist door zijn kalmte iets engs krijgt. Zijn krampachtige zoektocht naar onrecht, zijn onwrikbare voornemen daar iets tegen te doen; het fanatisme dat schuilt achter zijn solidariteitsdrang is even gevaarlijk als de onverschilligheid die er tegenover staat.

Ondanks zijn voornemen om het verhaal coherent en zonder al te veel afdwalen te vertellen, gaat het bovendien regelmatig ineens over het Nederlands Elftal van ’88, meet hij zich schaamteloos aan Gandhi en Nelson Mandela (die er vervolgens overigens niet al te best vanaf komen) en zet hij uitgebreid uiteen hoe in een fantasievol, duizend-en-één-jarig sterrenrijk de verlossing van het onrecht in besloten ligt. Meijer verknoopt het persoonlijke met het maatschappelijke, het alledaagse met het absurdistische en het epische met het onbenullige, zonder daarbij in chaos of schreeuwerige clichématigheden te vervallen. Zijn rust, zijn sympathieke uitstraling en vooral zijn barmhartige motieven gebruikt hij als excuus voor hoogst ongebruikelijke daden. En geen moment verlies je je sympathie.