Bij de uitreiking van de Blijvend Applausprijs aan Jan Joris Lamers sprak collega Matthias de Koning een  Discordiaanse lofrede voor de ’toneelspelerkunstaar’ uit. Gerardjan Rijnders stond stil bij het verschil tussen acteren, toneelspelen en theatermaken.

Brief die eigenlijk geen brief is – Matthias de Koning

jo.

ik heb een brief voor je, die eigenlijk geen brief is, die niet af is en die onvolledig is en waarbij de feitelijkheden waarschijnlijk ook niet correct zijn.

in 1981 vertrokken we vanuit rotterdam, vanuit de wijnstraat, waar het onafhankelijk toneel was gevestigd, naar amsterdam.
we betrokken het voormalige redactielokaal van ‘de waarheid’, geheten ‘het kremlin’ in het voormalige shaffytheater, later het felix meritis.
we kregen 1 jaar huur mee en een vrachtwagen en een sjabloonstempelmachine. we begonnen met een lege ruimte. we legden masonitehardboardplaten op de vloer en behangden met grijppakpapier. we begonnen met niks. we waren toen met annie, willem, gerrit, marc, eric, rene, titus, joris en mezelf. we hadden op dat moment geen subsidie. en we gingen verder.

ik heb hier zes a4tjes (lettertype american typewriter, 16 punt, voor de leesbaarheid), met daarop de namen van iedereen waar joris en ik als toneelspelerkunstenaars de afgelopen 47 jaar mee te maken hebben gehad.
als het alleen om joris ging, zouden het misschien meer a4tjes zijn; als het om mij ging zou het iets minder meer a4tjes zijn.
ik ga niet zeggen op hoeveel namen ik uitgekomen ben, maar het zijn er meer dan 270.
toen ik die namen aan het verzamelen was, was het zo bizar, dat je bij al die namen en gezichten zag en allerlei situaties, waarin we verkeerd hadden, gelachen, geschreeuwd, treurige momenten, incidenten, hilarisch, pijnlijk, vrolijk, aangenaam, aangedaan.
toen dacht ik, als ik nu bij ieder naam een gebeurtenis, die ik me, laten we zeggen, herinner, dat ik die zou beschrijven, niet te lang, maar ook niet te kort, dan zou ik waarschijnlijk zo’n 270x 3 minuten nodig hebben. dan zou het nodig zijn, dat de mensen de zaal in- en uit konden lopen en dat de bar open was.
toen dacht ik, ik ga al die namen voorlezen, dan is het toch duidelijk hoe het allemaal zit en dan hoef je niks verder uit te leggen. dan hoor je hoe niet eenzaam we als toneelspelerkunstenaars zijn.

toen dacht ik: dat is geen goed idee; sommige mensen zijn niet meer onder ons, ik ben vast een heleboel namen vergeten en ik wil niet dat er na afloop mensen naar me toe komen, die zeggen: hé, waarom sta ik niet op dat lijstje? of mensen die zeggen: wil je me in godsnaam alsjeblieft van die lijst halen, hoe haal je het in je hoofd.

als dit podium nu het kleine podium van de salon van de balie zou zijn en het zou vandaag de eerste maandag van de maand zijn, en het zou ongeveer half 9 avonds zijn, dan stonden joris en ik op dat podium met voor ons 2 microfoons, om te versterken of om op te nemen, het is nooit helemaal zeker waarom die microfoons daar staan en dan begonnen we aan ons niet voorbereide, dwz we weten van elkaar niet, wat we wel of niet voorbereiden, dwz misschien bereid je je de hele dag wel voor, maar dan weet de ander dat niet, enfin, we zouden gaan praten, meestal begint joris met zoiets als ‘heb je nog iets’ en meestal begin ik dan maar ergens, meestal niet met dat wat je dan de hele dag eventueel voorbereid had.

als er een vraag gesteld wordt, moet er een antwoord komen, maar de vraag is altijd welk antwoord en door het onjuiste of ontwijkende antwoord ontstaat er over het algemeen een zeer curieuze, wat mij betreft zeer aangename, bij tijd en wijle soms hilarische tweespraak, geen dialoog als uitwisselingen van standpunten maar een tweespraak, het met elkaar spreken, soms licht driftig en niet reconstrueerbaar, want praten en tegelijk denken op het toneel blijft een grote onmogelijkheid. als je denkt, raak je in de war.

deze conversaties op de eerste maandagen van elke nieuwe maand zijn ergens vanaf 1991 ontstaan na het met zijn 2en maken van de voorstelling ‘2-4 diagonaal’, we liepen door de stad, we praatten wat, we keken om ons heen en dat verwerkten we savonds direct op het toneel, zonder van te voren te weten, waar het zou uitkomen, alleen was er een intrinsieke tijdslimiet en 2 spotten op statief, diagonaal front en tegen, een kratje, een krukje misschien en 2 toneelspelers en dat wat er die dag misschien was gepasseerd, of werkelijk of niet werkelijk, en overdrachtelijk.
de toneelspeler als de altijd maar weer opnieuw pratende.

maar jo zit nu in de zaal van de kleine komedie en ik sta nu op het toneel van de kleine komedie.

misschien is het beter, dat iemand die dichter bij joris staat een column schrijft, zei degene die gevraagd was om een column n.a.v. de blijvendapplausprijs te schrijven, hoewel diegene, die dat zei,  misschien ook best dicht bij joris staat en dus werd er aan mij gevraagd of ik die column misschien wilde schrijven, ervan uitgaande, volgens weer iemand anders, dat ik dichter bij joris sta.
misschien is dat zo, maar ik ben zeker niet de enige die dichter bij joris staat en dat zou ook raar zijn.

we kennen elkaar wel al een tijdje, of we trekken al een tijdje met elkaar op, of we hebben al een tijdje met elkaar te maken.
in de dagdagelijkse gang van zaken noem ik joris jo en hij mij mat.
maar we spreken elkaar niet de hele dag aan.

hoe te beginnen.
waar te beginnen.
wat wel en wat niet.
en vindt diegene het prettig als over hem gesproken wordt; heeft ie dat graag.
ik ken hem enigszins.
en hoe precair of juist niet precair.
en waarover.
en waarom, waarop mijn moeder dan vaak zei: als ik vroeg waarom, dan zei zij ‘daarom’.
‘maar waarom daarom?’
‘gewoon daarom: daarom is trouwens geen reden; als je van de trap valt, dan ben je gauw beneden.’
welke dramaturgie.
of niet over nadenken en gewoon wat regels onder elkaar.

ergens in juni 1975 werden zowel kees hulst, als matthias maat als ik uitgenodigd, zo wil ik het wel zeggen: uitgenodigd, na een verzoek om stage (d.w.z ergens moet werken om te oefenen in de praktijk) te mogen lopen bij het onafhankelijk toneel, gevestigd in rotterdam.
het pand van ot stond aan de wijnstraat, het was een voormalige drukkerij, een hoekpand met 5 verdiepingen.
het treinspoor liep op ongeveer 25 meter afstand op hoogte van de 3e verdieping evenwijdig langs het pand, elke 2 minuten passeerde er een trein, personentreinen, goederentreinen, snachts alleen maar goederentreinen.
ook de treinen bepaalden uiteindelijk mee de voorstellingen.

ik werd van station blaak afgehaald door een jongen met zwart haar, die heel snel liep, ik kende hem niet hij stelde zich voor, het was attent om opgewacht te worden.
we zaten op de 3e verdieping, houten vierkante tafels, houten vloer, oxaanolie, grijze deuren, ongeverfde deuren, een open keuken.
iedereen van het gezelschap zou komen, we zouden ons voorstellen en ik had geen idee hoe het verder zou gaan. zoals gebruikelijk is nooit iedereen op dezelfde tijd aanwezig, dus we waren nog aan het wachten op 1 iemand; ik kende niemand. in de hoek van het lokaal stond een jongen met krullen driftig te vegen. we kregen, geloof ik, koffie.

ik had ze wel zien spelen in ‘het badhuis’ van majakowski, een toneelstuk in 6 taferelen met circus en vuurwerk, in het voormalige shaffytheater, in de zuilenzaal, ik vond dat een sensationele voorstelling, hoe het eruit zag, hoe er gespeeld werd, op een manier die mij toen zeer beviel, niet psychologisch, geen typeringen, er was zo’n 35 man publiek; het was ergens eind 1973, begin 1974. er speelde ook een jongen met krullen, golvend haar, mee die een rol van een soort van bibliothecaris had, iwan iwanowitsch?: ‘ik ben net in london geweest? bent u wel eens in londen geweest? heel interessant. heeft u dat boek wel eens gelezen? heel interessant.’ 

toen kwam de laatste persoon door de deur naar binnen, een lange man met een snor en een regenjas en een koffertje: ik dacht: dat zal wel janjoris lamers zijn. later toen we aan tafel zaten en iedereen zich had voorgesteld, bleek ik het helemaal mis te hebben.

kees, matthias en ik kregen de opdracht om tijdens de vakantie van het onafhankelijk toneel, ergens in juli/augustus, een houten dakje voor een poppenkast te maken, het verslag van ‘het majakowskiprojekt’, een project, dat zich had afgespeeld, volgens mij, op die lijnbaan, opnieuw te stencilen, want er was vraag naar (dus gebruikte stencilvellen heel zorgvuldig opnieuw hun werk laten doen), we kregen alledrie de sleutel van het pand, we kregen alle 3 een rol, dus ook tekst in ‘de groene kaketoe’ van arthur schnitzler, dat na de vakantie op 8 oktober 1975 uitgebracht zou worden in de lantaren/venster in rotterdam, we kregen een kostuum en gekregen hetzelfde salaris, dat iedereen kreeg, we gingen op toernee met een saviembus en een fordvrachtwagen, we sliepen in hotels. we bouwden op, we braken af, we bleven hangen in het café; nee, het was geen droom, het was van een verbijsterende vanzelfsprekendheid.

zo hebben joris en ik elkaar voor de eerste keer meegemaakt, ik niet wetende dat hij joris was, hij niet wetende dat ik matthias was.
ik heb vrachtwagen leren rijden door tijdens tournees naast een toneelspeler te gaan zitten, die vrachtwagen reed.
ik heb toneel leren spelen, doordat ik naast toneelspelers op het toneel stond.

voor mij is de verhouding tussen joris en mij in al die afgelopen jaren volledig vanzelfsprekend, voor iedereen duidelijk en niet nodig om uit te leggen, natuurlijk. zo vond ik dat, zo vind ik dat, los van wat anderen daar van konden vinden.
ik weet niet waarom.

bijvoorbeeld, toen hij in de pelgrimsdwarsstraat in rotterdam woonde, aan een zijhaven van de nieuwe maas en ik bij hem logeerde, was het zo van ‘doe jij de gehaktballen’, en dan deed hij de rest. ik maakte 30 kleine gehaktballen in een kleine keuken in rotterdam.

ons sterrenbeeld is allebei ram.
we zijn in dezelfde stad geboren.
hij woonde later een tijd om de hoek van waar ik eerder geboren ben.
allebei een katholiek opvoeding destijds, hij de jezuïeten, ik de dominicanen, ergens niet al te ver weg joodse wortels.

we hebben gezamenlijk in 149 diverse voorstellingen opgetreden, we hebben 149 diverse voorstellingen met elkaar en anderen gemaakt en los van elkaar hebben we nog veel andere voorstellingen en scenografieen en dramaturgie en afficheontwerpen en diversen gemaakt.

nu volgen er een aantal onderwerpen, die ik nog moet uitwerken:

repertoire/
ensemble/
onze meningsverschillen /
het willen hebben van een winkel in papier/
onze het-met-elkaar-eens-zijn/
het stoppen met overal maar 1 avond een voorstelling komen spelen/
de eerste computer/
het eerste faxapparaat/
hardwarebehoefte/
onze irritaties naar aanleiding van misverstanden over toneelspelen/
onze irritaties over misverstanden over subsidiesystemen/
onze irritaties over de manier van advisering/
in 3 weken 10 verschillende voorstellingen in brussel/
het voor elkaar koken/
het goede restauant/
het slechte restaurant/
het nachtrestaurant, bijvoorbeeld ‘rond point’ in gent, ‘de nachtuil’ in leuven/
na afloop in het cafe/
affiches zeefdrukken/
de zaal schoonmaken met nilfisk-schrob- en zuigmachines/
yamamoto-kostuums passen in antwerpen /
programmablaadjes schrijven/
programmablaadjes ontwerpen/
affiches ontwerpen/
de ene voorstelling komt voort uit de vorige voorstelling/
eerst de wereld bespreken, daarna de repetitie/
angst voor overrepeteren/
met het tekstboek op het toneel, tot vaak grote woede van sommigen; tekstboek als partituur/
bouwen en breken/
inladen en uitladen en inladen/
uitlichten/
hotels/
pakhuismeesters/
portier/
de laatste die het pand verlaat/
het felixmeritis drama/
de mythe van het niet repeteren/
hoe frans lommerse van de toneelschuur zijn hele theater inclusief kantoor en keuken voor het eerste findesaison ‘wat gebeurde er met majakowski’ beschikbaar stelde/
de verhuiswagens van vos-verhuizingen/
de zuilenaal/
de transformatorzolder/
1 pakhuis in rotterdam, 1 pakhuis in amsterdam, 1 pakhuis in halfweg, weer een pakhuis in amsterdam, 1 pakhuis in haarlem, 1 pakhuis in antwerpen, dillebeekstraat, 1 pakhuis in hoboken, 1 pakhuis in benningbroek en dit pakhuis is afgebrand op 31 december 2016/
1 ford vrachtwagen, 2 mercedesbenz houten verhuiswagens van de firma vosverhuizingen uit rotterdam, een mercedesbenz vrachtwagen, zilverkleurig, luchtgeveerd, stoelverwarming van een voormalige tentoonstellingsbouwer , en ook deze vrachtwagen verdwijnt/
we zijn toneelspelers/

ik dacht, laat ik eindigen op een manier, die aan duidelijkheid niks te wensen over laat.
ik dacht, laat ik zeggen, jo, volgens mij, wat mij betreft, zijn we nog lang niet klaar, maar daar zit veel reserve in, nee, dat ga ik niet zeggen.

of: jo, we zijn, wat mij betreft, lang nog niet klaar, dat is te aanvallend, te dreigend, alsof er noodgedwongen nog van alles moet.

misschien deze:
jo,
lang zijn we nog niet klaar,

grammaticaal is dit niet geheel correct,
maar je moet erbij denken, of neuriën, dat het past bij de zin: ‘lang zal ie leven’.

ik wilde nog een terzijde plaatsen, ik denk richting jardin,
iets terloops, iets wat je heel soms tegen elkaar zegt, waar niemand van buiten bij is, iets wat niemand hoeft te weten en het is zeker niet handig om te doen, en zeker niet in het openbaar, maar het is een toneelspelersterzijde, niet voor het publiek bedoelt, maar ik vind dat en annie en miranda en bert en nicole en joris en ik, wij van discordia, het al heel lang heel goed doen, of eigenlijk vind ik dat iedereen het al heel lang heel goed doet, ondanks alles dat er gebeurt.

mijn moeder beantwoordde de vraag van het waarom.
mijn vader leerde me, dat je niet teveel moet omkijken, dat is gevaarlijk.
kan het kunnen dat het kan, dat je iemand na zo’n lange tijd enigszins zou kunnen kennen?
het antwoord dient te zijn:

‘ja natuurlijk niet’
en
‘nee natuurlijk wel’.

ik heb een grote genegenheid voor je, jo.
als ik ‘voel’ zou zeggen, ook dat vind ik te geforceerd afstandelijk.

grote groet en tot verderop,

mat.


Wat ís eigenlijk een toneelspeler? – Gerardjan Rijnders

Het heet De blijvend applausprijs, maar als je gevraagd wordt om mogelijke redenen van dat ‘blijvende applaus’ onder woorden te brengen krijg je maximaal vier minuten. De anekdotes bewaren we dus sowieso voor de nazit.

Onlangs ontving jij, Jan Joris, de Frans Banning Cocq (met cq) Penning uit handen van wethouder Touria Meliani. Alleen al op grond van de woorden die de wethouder bij deze gelegenheid sprak, mag zij wat mij betreft meteen tot minister van cultuur en alle overige bijzaken worden benoemd.

Één uitspraak echter, die zij toeschreef aan jou, vond ik nogal opmerkelijk: jij noemt jezelf, volgens de wethouder, liever toneelspeler dan – bijvoorbeeld – theatermaker want, en nu komt het: ‘theater is een leugen terwijl een toneelspeler nooit liegt’.

Omdat jij zoiets ooit gezegd zou hebben, ik kan het me eigenlijk niet voorstellen, is het sowieso een interessant citaat.

Maar het klopt niet.

Jij gebruikt consequent het woord ‘toneelspeler’ i.p.v. het woord ‘acteur’.

Terwijl ‘acteur’ betekent iemand die ageert, iemand die handelt, iemand die doet.

En een ‘toneelspeler’ is iemand die speelt, die doet…alsof.

Theater is liegen, ook al kan theater af en toe een oorverdovend pijnlijke waarheid verkondigen.

Maar toneelspelen is ook liegen.

Wat ís eigenlijk een toneelspeler?

Iedereen die het toneel opstapt en daar een tekst zegt of voorleest, of die nou van een ander is of van hem/haarzelf, is volgens mij een toneelspeler.

Maar ook zonder tekst is zo iemand een toneelspeler.

Iedereen die het toneel opstapt is dus een toneelspeler.

Ik ben nu toneel aan het spelen.

Een toneelspeler heeft niet eens een toneel nodig, of een filmset, om toneel te spelen. Iedereen die een bakker binnengaat of een café, speelt toneel.

Hij/zij speelt dan namelijk de rol van iemand die een bakker binnengaat, of een café, dat klinkt iets minder dubbelzinnig dan dat met die bakker.

Hij/zij doet dan bijvoorbeeld alsof hij/zij geen Corona heeft, terwijl hij/zij dat wel heeft.

Toneel is ook bluffen, liegen dus.

Eigenlijk is iedereen altijd en overal toneel aan het spelen, tenminste zolang er toeschouwers zijn, zolang hij/zij bekeken wordt en dus ook beoordeeld.

Dus volgens deze definitie is iedereen die zich in de openbare ruimte begeeft een toneelspeler.

Volgens deze definitie zijn wij nu allemaal hier toneel aan het spelen.

De echte vraag is echter: zijn wij, ben jij, Jan Joris, een goede toneelspeler?

Het antwoord luidt: nee.

Nee!

Volgens de klassieke criteria volgens welke een goede toneelspeler iemand is die de toeschouwer in vervoering brengt, de toeschouwer laat geloven dat hij/zij kijkt en luistert naar en griezelt van een door het lint gaande seriemoordenaar, Hamlet, Macbeth – in deze barre tijden schijn je deze rollen overigens niet meer te mogen spelen, als je niet zelf ook een seriemoordenaar bent, of op z’n minst Deens respectievelijk Schots – maar goed, volgens de klassieke criteria ben jij geen goede toneelspeler.

Omdat jij de toeschouwer er voortdurend op attendeert dat jij vooral die dus zogenaamd niet liegende Jan Joris bent die z’n teksten al dan niet verstaanbaar zegt, opleest, prevelt en intussen met wat meubeltjes scharrelt.

Ergens staat een portretje van Wittgenstein. Of van Beckett? Of is het toch Thomas Bernhard?

Kester Freriks, Arthur Sonnen, Carel Alphenaar en wijlen Loek Zonneveld zitten erbij en komen niet meer bij van het lachen.

Dat is toch dat beroemde ‘transparante toneelspelen’?

In het buitenland soms wel ‘de Hollandse school’ genoemd?

Dat een toneelspeler de toeschouwer er voortdurend van lijkt te willen doordringen dat hij/zij ‘maar’ toneel speelt, dat het ‘maar’ toneel is.

Hollands?

Het is, denk ik, wat Bertolt Brecht ooit bedoelde met zijn ‘vervreemdingseffect’: laat je als toeschouwer niet meeslepen door de emoties van het personage dat door de toneelspeler gestalte krijgt, blijf helder, blijf denken en blijf je ervan bewust dat het toneel is en dat het uiteindelijk gaat over klassenstrijd, kapitalisme, noem de hele ellende maar op.

Godsdienst is opium voor het volk, theater mag dat niet ook zijn.

Logisch. Duidelijk. Maar een misverstand.

Ik heb er eigenlijk nooit iets van geloofd.

Ik wíl geraakt worden, want dan pas ga ik nadenken.

Een toneelspeler hoeft mij niet duidelijk te maken, dat hij ‘maar’ toneel speelt. Waarom kocht ik anders een kaartje?

Dat ‘Vervreemdingseffect’ van Brecht en dat ‘Hollandse’ transparante toneelspelen zijn twee verschillende manieren om af te rekenen met die zg. ‘vierde wand’, die in de relatief korte tijd van misschien een eeuw min of meer heilig was. Net als die zogenaamde ‘inleving.’

Toneelspelers hebben zich overigens nooit heel veel aangetrokken van die vierde wand.

Alleen noemde je dat destijds gewoon schmieren.

Als ik onder de indruk ben van een toneelspeler is dat omdat ik me er juist van bewust ben dat hij/zij heel goed toneel aan het spelen is.

Als ik ontroerd ben door de pijnlijke waarheden die mij op het toneel worden onthuld, is dat omdat ik me er voortdurend van bewust ben dat het ‘maar’ toneel is.

Daardoor zijn die pijnlijke waarheden…dragelijk en dus ontroerend.

Daardoor ga ik nadenken over die waarheden.

Omdat het niet echt is.

Omdat het een leugen is.

Maar wel de waarheid.

Toneel dus, kunst dus.

Een schilderij hoeft mij er ook niet eerst van te overtuigen dat het ‘maar’ een schilderij is.

Dat zie ik zo wel.

Geschilderd fluweel vind ik ontroerender dan echt fluweel.

Echt fluweel is natuurlijk ook een soort kunst, maar geschilderd fluweel vind ik dan toch weer mooiere kunst, mits goed geschilderd.

En daar gaat het om: mooiere kunst.

En die heb jij mij gegeven.

Daar wil ik je voor bedanken, of je nu een toneelspeler bent, hoe dan ook, een regisseur, een dramaturg, een vormgever of dat allemaal tegelijk: je bent gelukkig toch vooral die unieke artiest – Jan Joris.

Sorry, Blijvend Applaus: toch nog één anekdote.

Ooit zat ik in een vliegtuig, onderweg van Singapore naar Amsterdam. Toen kon dat nog. In de leesmap van de Boeing 747 trof ik een Viva, ooit een populair tijdschrift voor vooral oudere meisjes.

Tot mijn verbazing en uitzinnige blijdschap las ik in die Viva dat Mieke, de ravissante zangeres van de destijds populaire band ‘De Gigantjes’, mij de meest sexy man van Nederland vond.

We hebben het nu over 1986.

Jaren later kon ik Mieke – toevallig – daar persoonlijk voor bedanken.

Het was, vertelde ze mij, vanwege mijn rol als Mrs Cheveley in Ideal Husbandvan Oscar Wilde, een voorstelling van…Maatschappij Discordia, van Jan Joris…en vele anderen.

Ik speelde daarin dus een vrouw en ik was gekleed in o.a. een broek en vooral een hoed en ongetwijfeld liep ik op hoge hakken.

Jij was uiteraard niet de regisseur van Ideal Husband, een regisseur liegt immers, maar jij had wel dat kostuum bedacht.

En kostuums kunnen niet liegen.

Nou ja, kostuums liegen bij uitstek.

Kostuums verhullen namelijk de naakte waarheid.

Dat proberen ze althans en soms lukt dat, kennelijk. Vond Mieke.

Ook daarom: dankjewel, Jan Joris!

 

Foto: Mark Kohn