‘Wij ontwikkelen geen talent, dat doet de maker zelf.’ Dat misverstand wil Viktorien van Hulst graag de wereld uithelpen over haar ontwikkelingstraject bij Theaterfestival Boulevard. ‘Wij geven vooral toegang tot ons netwerk en kennis’. Andere ‘talentontwikkelaars’ praten over ‘faciliteren op maat’, ‘bedding geven’ of ‘het bieden van een ontmoetingsplek’. Veel makers voelen zich vooral op zichzelf teruggeworpen. ‘Hoe zit dat veld in godsnaam in elkaar?’

Naar aanleiding van het oktobernummer van Theatermaker over het kunst- en cultuurbeleid van de toekomst organiseerde het vakblad samen met Het Huis Utrecht op 27 oktober een bijeenkomst over de toekomst van talentontwikkeling, onder leiding van Marijn Lems en Simon van den Berg.

Op het gebied van talentontwikkeling blijkt de afgelopen vier jaar veel gebeurd. Nadat Zijlstra met zijn hakbijl alle 21 productiehuizen vrijwel met de grond gelijk had gemaakt, kwam er een enorme lobby op gang om talentontwikkeling weer op de kaart te zetten. Niet zonder resultaat, legt Mark Timmer van Frascati Producties aan het begin van de bijeenkomst uit. Het Fonds Podiumkunsten, lokale overheden, festivals en theatergezelschappen ontwikkelden allemaal nieuwe initiatieven om tekorten op te vangen.

Daardoor kwam er weer wat financiële ruimte, al gaat het nog steeds over lagere budgetten dan voor de kaalslag en zeker niet over dans. Daar is voor talentontwikkeling nog steeds nauwelijks geld. Daarnaast onderging ook de organisatie van het landschap een enorme transformatie. ‘Diverser, dynamischer en pluriformer’, noemt Timmer het nu.

De aanwezige ‘talentontwikkelaars’ illustreren die diversiteit met de presentatie van hun plannen. Dramaturg Johan Reyniers zegt bij Toneelgroep Amsterdam jonge makers vooral klaar te stomen voor repertoiretoneel in de grote zaal. Tanja Elstgeest, artistiek leider Productiehuis Rotterdam, gaat liever in zee met jonge collectieven met eigen teksten. Eve Hopkins, artistiek leider Generale Oost, benadrukt herhaaldelijk het belang van ontmoetingen tussen verschillende disciplines. Bij Silbersee wil Wout van Tongeren vooral een plaats voor onderzoek bieden, terwijl bij Productiehuis Rotterdam er altijd voorstellingen moeten volgen.

Om dat ‘nieuwe elan’ optimaal te benutten is het volgens Timmer belangrijk om samen te werken, eventueel in een soort ‘talentontwikkelaarsgilde’. De vraag van deze tijd is volgens hem: ‘Hoe kunnen we op elkaar aansluiten en langere lijnen aanbieden?’ Daarvoor wil hij meer transparantie. ‘We moeten met de billen bloot en kleur bekennen. Wie doet wat?’ Viktorien van Hulst van Theaterfestival Boulevard beaamt die oproep. In Brabant werkt ze momenteel in vier steden al samen met tien partners, die variëren van podium, festival tot bis-gezelschap. ‘We moeten onze ego’s opzij zetten, ons genereus opstellen en geen makers claimen.’

Een grote lacune in het huidige talentontwikkelingslandschap blijkt een gebrek aan tijd. Volgens Timmer heeft een talent 10 jaar nodig om zich te ontwikkelen, liefst op een kleinschalige, veilige plek. De trajecten duren nu maximaal een paar jaar. Hij mist ook theaters die bereid zijn om een duurzame relatie op te bouwen tussen jonge makers en hun publiek.

Die makers zelf voelen zich vaak teruggeworpen op zichzelf en hebben het gevoel dat ze hun eigen traject bij elkaar moeten gaan shoppen. Als het al lukt om überhaupt ergens te beginnen. Uit enkele gefrustreerde publieksreacties blijkt dat jonge makers na hun afstuderen vaak niet weten hoe het veld er uitziet, hoe ze kennismakingsgesprekken moeten voeren en hoe ze de beste plannen schrijven. De plekken bij de talentontwikkelingstrajecten zijn ook zo beperkt, dat de strijd voor deelname vaak gepaard gaat met enorm veel stress en concurrentie, die al vaak beginnen op de opleidingen.

Volgens dramaturge Berthe Spoelstra van Frascati Producties is het vooral een zaak van ‘veel uithoudingsvermogen, vertrouwen en geduld. De eerste fase na het afstuderen duurt gewoon echt heel lang’. Maar die lange adem kunnen veel jonge makers zich door hun financiële situatie niet veroorloven. Tanja Elstgeest merkt het dagelijks bij haar Productiehuis Rotterdam. ‘Mensen die nu van school komen, zijn zzp’ers met geen enkel vangnet tussen verschillende klussen. Dat geeft een enorme onrust en tijdsdruk.’ De jonge toneelschrijver Timen Jan Veentra meent dat we moeten oppassen straks een hele generatie te verliezen. ‘Er sluipt een moeheid in. We zijn constant artistieke sprintjes aan het trekken.’

Foto voorstelling Turing van Lowie van Oers bij Generale Oost: Menno van der Meulen