De Nederlandse muziektheatersector heeft over de hele linie versterking nodig van de overheid. Dat schrijft de Raad voor Cultuur in het vandaag gepubliceerde sectoradvies ‘Later is al lang begonnen. Het muziektheater van de toekomst’. Er is onder meer extra geld nodig om de musical een artistieke impuls te geven, de internationale positie van de Nederlandse opera te verstevigen en krapte bij de reizende muziektheatergezelschappen op te vangen.

‘Later is al lang begonnen’ is een van de tien sectoradviezen die de raad tussen najaar 2017 en begin 2019 uitbrengt. Ze zijn een voorbereiding op een advies over de herziening van het hele cultuurbestel, dat in het voorjaar gaat verschijnen en 2021 in zou moeten gaan.

In dit sectoradvies noemt de raad het Nederlandse muziektheater ‘een kansrijke kunstdiscipline voor artistieke vernieuwing en een groot, divers publieksbereik’. Het CBS liet onlangs zien dat de productie (+ 13 procent) en bezoekersaantallen (+ 12 procent) van opera en musical flink zijn gestegen.

De raad signaleert echter dat achter een zichtbare, succesvolle groep producenten een breed veld schuilgaat van noodlijdende musicalproducenten en van gesubsidieerde muziektheatergezelschappen en theaters die zich weinig artistieke of financiële risico’s kunnen veroorloven. Over de hele linie is volgens de Raad versterking nodig om het muziektheater kwalitatief beter, pluriformer en zichtbaarder te maken.

‘Zeer nijpend’ noemt de Raad de situatie bij de twee operagezelschappen die deel uitmaken van de culturele basisinfrastructuur van het Rijk (BIS): de Nederlandse Reisopera en Opera Zuid. Kortingen op deze gezelschappen bij de bezuinigingsslag in 2013 hebben geleid tot een ernstige krapte, waardoor zij hun taken op het gebied van artistieke vernieuwing, talentontwikkeling, publieksvergroting en goed werkgeverschap met moeite kunnen vervullen. De raad adviseert het Rijk en de betrokken gemeenten en provincies ‘om gezamenlijk te bekijken wat deze gezelschappen vanaf 2021 nodig hebben aan subsidieafspraken en -budgetten om duurzaam en volwaardig te kunnen blijven functioneren op landelijk en regionaal niveau’.

Een andere problematiek signaleert de raad in het musicallandschap. Nederlanders zijn weliswaar massaal in musical geïnteresseerd, maar ongesubsidieerde musicalproducenten kunnen zich nauwelijks risico’s veroorloven en spelen daardoor te vaak op safe. ‘Een experimenteerklimaat voor de Nederlandse musical ontbreekt. Anders dan in het theater bestaat er naast het commerciële aanbod geen gesubsidieerd circuit om artistieke ontwikkelingen aan te jagen en nieuwe vormen uit te proberen. De musical in Nederland is daardoor bijna geheel overgeleverd aan de vrije markt.’

De raad ziet liever een situatie zoals gebruikelijk is in de Verenigde Staten, waar nieuwe verhalen worden ontwikkeld en nieuwe stemmen kunnen rijpen in het zogenaamde ‘off-Broadway-circuit’. Kansrijke verhalen, schrijvers en makers kunnen vervolgens doorstromen naar de Broadway-musical. Op die manier houdt de musical zichzelf actueel. Door een productiehuis of ‘talenthub’ op te nemen in de landelijke subsidiesystematiek, kan volgens de raad ook in Nederland een artistieke impuls worden gegeven aan de musical. De raad stelt daarnaast voor een risicofonds in het leven te roepen, waarop commerciële producenten een beroep kunnen doen voor het creëren van gedurfder musicals.

De Nationale Opera verliest volgens de raad internationale betekenis. ‘Dit huis heeft zich de laatste dertig jaar onder leiding van Pierre Audi in Europees opzicht onderscheiden met innovatieve regies, maar de internationale voorhoedepositie verdient versteviging om op dit niveau te kunnen blijven meespelen’. De raad roept De Nationale Opera daarnaast op om een steviger klankbord te zijn voor het bredere operaveld in Nederland, door onder meer jong talent een kans te geven.

Verder bepleit de raad dat er meer middelen komen voor muziektheatergezelschappen met een regionale of lokale functie om de toegankelijkheid en pluriformiteit van het muziektheater te vergroten, dat voorstellingsplannen en beoogde publieksaantallen niet langer leidend zijn bij het verstrekken van meerjarige subsidies en dat er meer geld gaat naar theaters, die daarmee betere voorstellingen kunnen laten zien. Subsidiegevers en muziektheatergezelschappen zouden zich ook harder moeten inspannen om een diverser publiek te bereiken.