Het oeuvre van liedtekstdichter en cabaretier Jan Beuving (Numansdorp, 1982) is met drie soloprogramma’s en drie duovoorstellingen relatief beperkt. Maar Ivo de Wijs, een grootheid binnen de beroepsgroep van liedtekstdichters, plaatst het werk van Beuving in de buitencategorie. Heel mooi dus dat er nu een bundel met Beuvings liedteksten is verschenen, met een voorwoord van Ivo de Wijs. Het zal zeker niet de laatste bundeling zijn, want Beuving is nog lang niet klaar.

Beuving studeerde Wiskunde en Wetenschapsgeschiedenis en meldde zich vervolgens bij de Koningstheateracademie in Den Bosch, waar hij zijn creatieve alfa-kant opvijzelde. Met succes, want hij heeft al aardig wat geoogst: twee Annie M.G. Schmidtprijzen, één Willem Wilminkprijs en de Neerlands Hoop voor aanstormend talent. Die prijslijst zal zeker nog langer worden.

De supervriendelijke Beuving is een ambachtsman die met wiskundige precisie de woorden ordent tot fraai lopende zinnen en interessante rijmschema’s. Op dat laatste punt is hij wel minder speels dan Drs. P en Kees Torn, die ware Olympiërs zijn in rijmvondsten en ook wat strenger in de leer zijn. Die twee zouden het niet in hun hoofd halen om George Floyd op nooit en school op rock-‘n-roll te laten rijmen. Maar dat zullen alleen de puriteinen als smetjes bij Beuving ervaren.

Zijn technische ambachtelijkheid staat persoonlijke diepgang niet in de weg. Sterker nog: Beuving is een uiterst gevoelige dichter. Daar heeft zijn christelijke achtergrond (gereformeerde moeder en katholieke vader), die zeer nadrukkelijk in beeld kwam in zijn programma Restante zeker mee te maken. De wiskundige kerkganger wilde in dat programma aantonen dat er ook een waarheid buiten de feiten bestaat, en dat iets wat verzonnen is, toch waar kan zijn. Ga er maar aan staan. Voor de goede, ontvankelijke luisteraar slaagde Beuving met vlag en wimpel voor die eigenlijk onmogelijke taak.

Over die grens en wisselwerking tussen feit en fictie verwijst Beuving naar een gesprek met Maarten van Roozendaal, die advies geeft over het lied Lot. Daarin loopt een jonge man alle kerken af in de stad in de hoop de jonge vrouw te vinden, die hij maanden daarvoor toevallig en kortstondig heeft ontmoet. Dat lukt en de twee trouwen. Beuving had dit verhaal gehoord op een begrafenis en zette het waarheidsgetrouw op rijm.

Van Roozendaal raadde Beuving aan om van dat stel zijn eigen opa en oma te maken, omdat het lied daardoor mooier zou worden. Op de reactie van Beuving dat die familieband niet waar is, antwoordde Van Roozendaal: ‘Het doet er niet toe of het waar is, het enige wat ertoe doet is dat ik geloof dat het waar had kunnen zijn.’ Beuving beschouwt die opmerking als de belangrijkste theaterles die hij ooit heeft geleerd.

De liedteksten in de bundel Ruitjesblues zijn bijna allemaal prachtig, maar het extra cadeautje is dit soort commentaar van Beuving op zijn eigen werk. Daarin laat hij in zijn theaterziel kijken. Zo krijgt ook het lied Was ik maar een bijzonder staartje. In dat lied stelt Beuving hoe fijn het leven er uit zou zien als hij rechts zou zijn.

Was ik maar rechts, was ik maar rechts
Zonder weet van Che Guevara’s, Robin Hoods en Bertolt Brechts
Ja, dan las ik ’s ochtends vroeg bij mijn ontbijtje in de krant
Dat er ergens weer een vluchtelingenkamp was afgebrand
Maar dan dacht ik: nou gelukkig is met mij niks aan de hand
En dan deed ik gauw een extra likje jam op mijn croissant
En dat voelde dan totaal niet als iets asociaals of slechts
Was ik maar rechts, was ik maar rechts

En zo gaat Beuving cynisch-ironisch verder met zijn onderzoek naar levensgeluk als hij links of oud of wit of dood zou zijn. De muziek van zijn vaste componist en pianist Tom Dicke geeft het lied een machtige drive. Het couplet ‘was ik maar wit’ is natuurlijk een beetje maf, maar de ironie wint het van de tegenstrijdige veronderstelling. Beuving schrijft in zijn commentaar op dit lied, dat hij meermalen werd gevraagd waarom er geen couplet ‘was ik maar zwart’ bij zat. Er werden ook al wat bruikbare suggesties gedaan, zoals ‘Dan hoef je je niet in te smeren in de zon’ en ‘Dan heb je altijd een stoel naast je vrij in de trein.’ Maar Beuving durfde het niet aan. Hij zag geen enkele manier om het niet racistisch te maken en hij voelde dat er een extreem slim publiek voor nodig is om de noodzakelijke ironie in zo’n couplet te begrijpen. Het is echt doodzonde (om maar in de christelijke terminologie te blijven) dat Beuving er niet aan begonnen is, want het publiek dat naar zijn voorstellingen gaat weet inmiddels wel wat voor vlees ze in de kuip hebben en zou zo’n extra couplet waarschijnlijk alleen maar enorm hebben gewaardeerd.

Net als Drs. P is Beuving de mening toegedaan dat je over alles een liedje kan schrijven of het nou gaat over de stelling van Pythagoras (ja, natuurlijk als wiskundige), een kinderknuffel, muggen of het eigenwoningforfait. Maar in tegenstelling tot Drs. P en Kees Torn vindt Beuving het lastig om kort en bondig te zijn. In zijn oudejaarsconference De Andere Oudejaars uit december 2020 met Patrick Nederkoorn maakt Beuving het wel extreem bont. Het openingslied Schuif gezellig aan beslaat vijf pagina’s tekst en duurde 14 minuten. Maar dan heb je ook wel meteen het hele afgelopen jaar gehad met alle hoogte- en dieptepunten en de dood van onder anderen Aart Staartjes, Kobe Bryant en Maarten Biesheuvel.

Rob Rensenbrink komt boven, waar hij nooit meer mist
Met open armen verwelkomt Ramses Shaffy Liesbeth List
Youp is halverwege, maar ontloopt zijn requiem
Het bier nam wraak voor Buckler, corona pakte hem

Lang, langer, langst dus bij Beuving, die dan ook niet tevreden is over zijn eigen oogst aan kort light verse. ‘Ik ben meer van de marathon.’ Slechts één versje over Newton haalde de selectie van deze bundel:

De appel viel naast Newton neer
En hij bedacht:
Hé, zwaartekracht!
Wat een toffe peer

Beuving is de man van liedtekstverhalen, die zich soms laten lezen als een script voor een korte speelfilm. Zoals Ik hoop het wel, dat hij voor Richard Groenendijk schreef en genomineerd werd voor de Annie M.G. Schmidtprijs 2021. Het is het knap opgebouwde verhaal over een huwelijksfoto van een homostel, die in de etalage van de bakker in een klein dorp belandt en voor opschudding onder de klanten zorgt. In diezelfde filmscriptcategorie past het ontroerende lied Gerrit, over een boer die aan zijn pasgeboren kleindochter ziet dat er iets mis is, zoals hij dat ook vaker gezien heeft bij een pasgeboren kalf. Zijn boeren-opmerkzaamheid redt het leven van zijn kleindochter.

Beuving is een meester in biografische schetsen, vaak met een melancholieke ondertoon en precies op het juiste moment een grap. Daarin zien we dan weer de invloed van Jan Boerstoel. In de commentaren op de liedjes maakt Beuving er geen geheim van dat hij op de schouders van reuzen staat, en niet zelden over de schouders van die voorbeelden kijkt. Zo komen in die toelichtingen regelmatig de namen van Annie M.G. Schmidt, Drs. P en Kees Torn voor.

In een commentaar van Beuving na het verschijnen van het boek zegt hij dat hij bij de eindredactie van de bundel nog fors geschrapt heeft in de verwijzingen naar collega’s. En over Maarten van Roozendaal zegt hij dan: ‘Dat Maartens teksten als een goedmoedige veenbrand in mijn schrijfgeheugen smeulen, moge duidelijk zijn, en daar pik ik misschien ook onbewust iets van mee.’

In Raap- en opdrachtwerk, het laatste hoofdstuk van Ruitjesblues staan teksten die Beuving voor anderen heeft geschreven, zoals Karin Bloemen, Richard Groenendijk, Paul de Leeuw, Angela Groothuizen (die met Vinkeveen de Annie M.G. Schmidtprijs won) en Huub Stapel. Als een artiest zijn of haar programma een kwaliteitsimpuls wil geven, lijkt me een verzoek aan Jan Beuving een verstandige stap.

Jan Beuving: Ruitjesblues. De liedteksten is uitgegeven bij Nijgh & Van Ditmar met een voorwoord van Ivo de Wijs, € 20,99, 240 pagina’s. Foto boven: Anne Reitsma – Restante