‘Slauerhoff was anti-autoritair, tegen het gezag, hij had een totaal gebrek aan respect voor gezagsdragers’. Met deze sterk neergezette karakterisering opende zaterdag Slauerhoff-biograaf Wim Hazeu een middag in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, gewijd aan een van de meest omstreden toneelstukken van Nederlandse bodem, Jan Pietersz. Coen van dichter en scheepsarts J. Slauerhoff. Het heette bij verschijning in 1931 een ‘ploertig stuk’, dat door maar liefst twee burgemeesters van Amsterdam werd getroffen door een opvoeringsverbod, eerst door D’Ailly in 1948. Het stond destijds op het programma voor het Boekenbal. In 1961 mocht er geen openbare vertoning komen, wel een besloten uitvoering, want Nederland was verwikkeld in de Nieuw-Guinea crisis.

De bijeenkomst werd georganiseerd door het literaire tijdschrift De Parelduiker dat zich ten doel stelt om min of meer vergeten maar altijd bijzonder boeiende facetten van de Nederlandse literatuurgeschiedenis aan het licht te brengen. Redacteur en inleider Hein Aalders benadrukte dat het stuk van Slauerhoff aansluit bij het thema van de Boekenweek, Verboden Vruchten. Slauerhoffs toneelstuk is zo’n vrucht. Wim Hazeu maakte op aanstekelijke manier duidelijk dat Slauerhoffs anti-autoritaire houding de inspiratiebron was voor dit stuk over Coen (1587-1629), de vierde gouverneur-generaal van Nederlands-Indië die zich schuldig maakte aan de moord op talloze inlanders. ‘Een inlander minder is een vijand minder’, luidde zijn motto.

Is Jan Pietersz. Coen een goed toneelstuk? Dat is natuurlijk de cruciale vraag. Het is een goed idee geweest van de redactie om enkele spelers uit 1961 aan het woord te laten. De strikt besloten uitvoering van 1961 vond plaats door het Amsterdamsch Studenten Corps, maar dat werd eigenlijk niet echt duidelijk. Zo werd er wel meer niet duidelijk, ondanks dat er twee spelers van destijds waren uitgenodigd om herinneringen op te halen: Boudewijn Chabot en Paul Rutgers van der Loeff. Het bleef ongewis waar de uitvoering plaatsvond die Van Hall ‘ernstig ontried’. Chabot was destijds twintig, hij groeide op in Makassar, Celebes. Hij mocht zeggen ‘die bruin-dierlijke inlanders’. Hij noemt het een leesstuk dat handelt over de nadagen van het Nederlandse koloniale verleden, waarmee ons land nog steeds worstelt. Rutgers van der Loeff ziet in het stuk eerder een film, wie weet van de hand van regisseur Paul Verhoeven, of zelfs een opera dan een toneelstuk.

Acteur Joop Keesmaat nam de toeschouwers mee naar zijn betrokkenheid bij de Roze Driehoek en Proloog, hoewel hij de titelrol van Coen speelde in 1968 bij het Nederlands Repertoire Gezelschap van regisseur Roel Twijnstra, dat helaas niet meer bestaat. Hoe die voorstelling in 1968 eruitzag en hoe de ontvangst was, komen we niet te weten. Jammer, Keesmaat was natuurlijk de gedroomde informant geweest, maar het gesprek waaierde alle kanten uit, behalve waarvoor we kwamen: het gewraakte stuk van Slauerhoff. De voorstelling van 6 februari 1968 vond trouwens plaats in het Soeterijn Theater, destijds gevestigd in het Tropenmuseum. Daar had ik meer over willen horen: dit stuk dat een nadrukkelijke déconfiture verbeeldt van een van de grootste gezagsdragers uit de koloniale geschiedenis gespeeld op een plek die koloniaal prestige uitstraalt.

Interessant was de lezing door opnieuw Keesmaat en verder  Celia Nufaar, Krijn ter Braak en Hugo Koolschijn van enkele scènes van dit elf taferelen tellende stuk. Daarna liet regisseur Ger Thijs zijn licht op de kwaliteiten van Jan Pietersz. Coen schijnen, en voor de theaterliefhebber was dit bijzonder interessant. Thijs nam op soepele wijze het stuk door, benoemde de matige kant ervan (‘Coen is te eenduidig’) en haalde verrassende details naar boven. Een cruciale rol speelt het jonge meisje Sara, om wie maar liefst vier mannen cirkelen. Deze vrouw zou Thijs tot kern van het stuk maken, alles draait om haar. Thijs prijst Slauerhoffs beeldend vermogen en ziet wel degelijk in hem een groot toneelschrijver. ‘Maar door het ontbreken van een catharsis is het lastig een concept, een juiste dramatische vorm te vinden’, aldus Thijs. Zijn bezwaar is dat Coen te eendimensionaal blijft, een man van onwrikbare standpunten. ‘Alleen een heel groot acteur kan vertwijfeling en zelfverwijt uitdrukken’, aldus Thijs. Maar welk concept hij zou bedenken voor dit stuk, dat liet hij in het midden. Als conclusie kan slechts gelden dat een opvoering door een belangrijk Nederlands repertoiregezelschap de toneelliefhebber pas écht uitsluitsel geeft. In zijn slotwoord wees Aalders vast vooruit op het nieuwe nummer van De Parelduiker dat geheel gewijd zal zijn aan Gerrit Komrij, ook aan diens toneelwerk.