In zijn lezing over theaterkritiek bij het debat De moraal van de kritiek afgelopen vrijdag citeerde Han van Wieringen uit de volgende tekst van Loek Zonneveld. Zonneveld zet hierin zijn visie op kritiek en recenseren uiteen, en dit leek de redactie een goede gelegenheid om het hele stuk in zijn geheel te herpubliceren.

Gesprokkelde gedachten over kijken, ervaren en kritiek van Loek Zonneveld

1 | Een observatie: ‘Ik mis het kinderlijke spelen’
Als criticus zie je veel, ook buiten het eigen genre – in mijn geval toneel. Zo kwam er onlangs een dansvoorstelling voorbij, waarin Afrikaanse en Nederlandse performers een tekstloze vertelling deden over spirituele verbindingen tussen mensen die overal op de wereld op de vlucht zijn. De schouwburg was afgeladen met volk dat je daar niet zo vaak ziet. De dramaturg van de groep stuurde me een brief die de dansers kregen van een jonge toeschouwer in het Oosten van het land. Die schreef onder meer: ‘Toen ik na afloop in het restaurant kwam waar iedereen aan rijen tafeltjes zat en ik terugdacht aan de voorstelling, begreep ik weer dat alle sociale conventies die wij in Nederland kennen, maar die niet direct worden benoemd, heel erg beperkend werken. Men moet dansen op dansvloeren. Ik mis echt het kinderlijke spelen, zonder ergens anders aan te denken, bij mijzelf en bij andere mensen.’
Ik dacht: goed en liefdevol gekeken, in zichzelf iets toegestaan, wat ons vervolgens onbekommerd wordt medegedeeld. Een criticus in de dop?

2 | De fik en de feiten
Een toneelspeler vatte ooit de feitelijke verhouding tussen theatermakers en critici beknopt samen: wíj maken een fik en júllie verslaan hem. Feitelijk moet de verslaggeving over de brand in orde zijn. Interpreteren hoe de fik ontstond en waardoor hij eventueel tot uitslaande brand kon uitgroeien, dat is een werk dat ná de weergave van de feiten verricht kan worden. Of: dat soms pas dóór de weergave van de feiten mogelijk wordt. Misschien is er daarna nog ruimte voor commentaar of oordeel. We noemen het onderscheid tussen die stappen ook wel: journalistiek.

3 | De zee van Galeano
Het te beschrijven kunstwerk lijkt soms te groot voor de ter beschikking staande woordenschat. In Het boek der omhelzingen van Eduardo Galeano staat over het geduld dat daarbij komt kijken een troostrijke tekst die als volgt gaat: ‘Diego kende de zee niet. Zijn vader nam hem mee om die ontdekken. Ze reisden naar het zuiden. Achter de hoge duinen lag hij, de zee, te wachten. Toen de jongen en zijn vader tenslotte, na vele uren lopen, op die zandheuvels stonden, strekte de zee zich voor hun ogen uit. En zo groots was de onmetelijkheid van de zee en zo fel zijn schittering dat het kind geen woord kon uitbrengen van zoveel schoonheid. En toen hij eindelijk weer wat kon zeggen, vroeg hij zijn vader, stamelend en met bevende stem: ‘Help mij kijken!’

4 | In liefde
Een observatie geleend van dramaturg Marianne van Kerkhoven (1946-2013). De jonge Duitse dichter Franz Xaver Kappus liet zijn werk soms lezen aan een grote collega, Rainer Maria Rilke. Hij vroeg hem regelmatig om raad. Op 23 april 1903 schreef Rilke aan Kappus: ‘Kunstwerken zijn van een oneindige eenzaamheid en met niets zo weinig nader te komen als met kritiek. Alleen liefde kan ze omvangen, bewaren en recht doen wedervaren.’

5 | Met weinig
Eduardo Galeano, in een vraaggesprek: ‘Schrijven is voor mij een manier om anderen te omhelzen – en eigenlijk ook om door anderen omhelsd te worden. Als ik schrijf geef ik me, raak ik anderen aan. De woorden zijn de armen van de omhelzing.’ Zijn El libro de los abrazos bevat eigenlijk alleen maar korte en eenvoudige teksten, maar die teksten ‘zijn het resultaat van heel zorgvuldig zoeken naar de juiste woorden, om met zo weinig mogelijk zoveel mogelijk te zeggen. Less is more.

6 | Een kleine hand vol
Samenvattend tot nu: met de hulp van een toeschouwer, een toneelspeler, een dramaturg, een dichter en een schrijver hebben we nu een kleine hand vol aanwijzingen voor het kijken, voor het ervaren en voor kritiek:
– feitelijke observaties en commentaar dan wel interpretaties houden we zolang mogelijk gescheiden
– bewondering of zelfs ontzag voor het kunstwerk staan we beheerst en gecontroleerd toe
– we onthouden goed dat kritiek alleen met liefde geschreven kan worden
– weinig ruimte dus weinig woorden vormen hierin geen belemmering, mits de weinige woorden zorgvuldig zijn gekozen.

7 | En dan iets heftigs: ordening en herijking
T.S. Eliot schreef in een essay (‘probeersel’) over kritiek, dat de bestaande kunstwerken met elkaar een ordening vormen. Die ordening verandert iedere keer dat er een nieuw kunstwerk bij komt. Eliot: ‘Maar wil de ordening na de toevoeging van het nieuwe werk blijven voortbestaan, dan moet de gehele orde een wijziging ondergaan, hoe minimaal ook. Zo worden de relaties, de verhoudingen en de waarden van elk kunstwerk ten opzichte van het geheel opnieuw geijkt.’ De Vlaamse schrijver Erik de Kuyper meende wellicht iets soortgelijks toen hij schreef: ‘Als recensent schrijf je, of je wilt of niet, een kroniek van het theaterleven van je tijd. Ook al werk je uitsluitend voor de wegwerpjournalistiek, elke recensie laat een spoor na in de geschiedenis van het theater, de opera of de dans.’

Dat het herijken en kroniek-schrijven een schakel vormen in het geheel van kijken, ervaren en bekritiseren van kunstwerken, dat is een belangrijk, gecompliceerd en niet te onderschatten werk. Marianne van Kerkhoven noemt dat werk ‘de inspanning van het begrijpen – kunstenaars die zoeken en zich vragen stellen, hebben recht op een kritiek die zoekt en zich vragen stelt.’ De criticus is daarin een intermediair.

Immers: toneel brengt mensen samen. Maar als het toneel niet uitsluitend mikt op de trance, de roes, de dwang tot ontroering of identificatie, dan is het als kunstvorm niet alleen bindend en samenbrengend, maar dan kan het publiek door de ervaring van toneel ook hopeloos verdeeld raken, de toeschouwer wordt geïndividualiseerd. De criticus is dan nog steeds een van hen. En de criticus kan in de verwarring een rustpunt zijn. De criticus heeft immers leren kijken door zich te oefenen in geduld. De criticus staat zich toe subjectief te zijn, maar hanteert daarbij argumenten.

Overigens ben ik van mening dat in bovenstaande redenering argumenten niet door sterren kunnen worden vervangen.

Loek Zonneveld
toneelverslaggever voor het weekblad De Groene Amsterdammer

Bij het schrijven van deze handreikingen (her)las ik Eduardo Galeano Het boek der omhelzingen (Amsterdam 1989) | Marianne van Kerkhoven, Van het kijken en van het schrijven – teksten over theater (Leuven 2002) | Eric de Kuyper Applaus (Nijmegen 2012)

met dank aan Marja Delfos
foto Jesaja Hizkia