Op het debat De Moraal van de kritiek van afgelopen vrijdag sprak (toneel)schrijver en criticus Han van Wieringen de volgende tekst uit.

Ik vond het leuk dat Theaterkrant me vroeg om iets te komen zeggen hier, omdat daarmee zo fijn gezien is dat wat we hier met elkaar in gesprek willen laten gaan vanmiddag, in mij alvast gewoon verenigd is: maken en beschouwen.

En laat me om te beginnen dan ook maar spreken over mijzelf.

Ik begon mijn werkpraktijk met toneelschrijven, daar kwam proza en poëzie bij, daar kwamen stukken over literatuur en literatuurkritiek bij. En dat is heel gewoon in de letteren, de meesten schrijvers schrijven over het werk van collega’s, nationaal en internationaal, het is een openbaar nadenken, een signaleren en bespreken, dat bevalt me, ik doe het graag. Om bepaalde boeken of schrijvers onder de aandacht te brengen, om mijn eigen denken te slijpen, sterker nog om er achter te komen wat ik nu eigenlijk denk.

En al die tijd maakte ik ook gewoon toneelwerk, zag ik voorstellingen en las ik toneelkritieken. Ik, en dit klinkt nu opeens als een biecht, ik lees ze eigenlijk allemaal. Zoveel mogelijk, altijd. Ik ben altijd benieuwd naar wat er gezien is. En hoe er over geschreven wordt, ik wou dat iedereen meer ruimte had om te schrijven. Ik wou dat iedereen af en toe ook langere uitgezoomdere stukken zou kunnen schrijven. Ik zou willen dat je beter kon eten van de kunstkritiek, zodat we de klasse eenzijdigheid kunnen corrigeren in de gelederen.

En laten we wel wezen, ik heb wat afgefoeterd op de Nederlandse toneelkritiek.

Foe-te-ren, handen ten hemel, en zeker niet alleen op beschouwingen van mijn eigen werk. Wat is hier de grondgedachte? Heb je ook argumenten? Langs welke lat ligt deze kritiek? Het is toch verdomme geen schoolkrant? En ook: welke wereldvreemde druif is hier nu weer in slaap gevallen in een theaterstoel?

Ik las A.O. Scott en Gawie Keyser graag over film, ik las James Wood en Arjen Fortuin graag over literatuur maar wie, wie moest ik nou lezen over hedendaags toneel? Waar vind ik een scherpzinnige en zachtmoedige en welja een beetje hotte uitwisseling tussen veld en wereld. Waar vind ik iemand die me een bril opzet, die zich tolk voelt, tussen veld en wereld, tussen kunstwerk en publiek, iemand die zich bewust is van het subjectieve, iemand die zich geen poortwachter waant. Of nog erger: objectief. Zich niet groter maakt dan het getoonde. Iemand die ideeën leidend laat zijn. Nee, iemand die het menselijke leidend laat zijn. Nee iemand, die probeert die beiden grondgedachten tegelijk levend te houden bij het schrijven van zijn of haar of hun kritieken.

Foe-te-ren.

En waar zo hartgrondig gefoeterd wordt is natuurlijk diepe liefde, waarom anders zulke woede?

Waar kon ik dat meestal wel lezen? Bij Loek Zonneveld. Hier vandaag zeer aanwezig, onder andere in Herien, die een prijs won in zijn naam, in Rosa die hem na was. De mens Zonneveld. Zijn hoogstpersoonlijke School laat zich misschien voor de duur van dit stukje even vangen door deze observatie: Hij schreef ooit voor het tijdschrift O van het toenmalige Oostpool een stukje over kritiek, dat is een uitzonderlijk mooi stukje, schiet mij zo even aan als je het wil lezen, dan stuur ik het je, het heet De eenzaamheid van het Kunstwerk of Help mij kijken. Hij signeerde het met ‘toneelverslaggever’ en hij schreef hierin onder andere dit:

‘De jonge Duitse dichter Franz Kappus liet zijn werk soms lezen aan een grote collega, Rainer Maria Rilke. Hij vroeg hem regelmatig om raad. Op 23 april 1903 schreef Rilke aan Kappus: “Kunstwerken zijn van een oneindige eenzaamheid en met niets zo weinig nader te komen als met kritiek. Alleen liefde kan ze omvangen, bewaren en recht doen wedervaren.”’

Wat je niet vaak zegt, wedervaren, het betekent beleven, ervaren, meemaken.

Dus Loek zegt via Rilke: alleen liefde kan een kunstwerk recht doen wedervaren.

En toen Loek afzwaaide, afreisde naar de eeuwige speelvelden, kwam er zo nu en dan de vraag van de Groene of ik niet wilde schrijven. En ik wilde niet schrijven, want makers schrijven niet, ik zag onhandigheid in het verschiet, het waren kleingeestige bezwaren.

En toen de geestelijke mist wat was opgewaaid begreep ik: natuurlijk wel, natuurlijk ga ik wel schrijven, want ik heb er ontzettend veel over te zeggen, over toneel. En ik kán kijken.

Goed, dus een paar intuïtieve woorden over dat kijken, mijn hoogstpersoonlijke kijken.

Adrienne rich, een Amerikaanse dichter en essayist die ik bewonder, – haar Essential essays over cultuur, politiek en poëzie zijn een aanrader, Adrienne Rich dus, die dicht ergens: ‘I am an instrument in the shape of a woman,’ en dit is een aardige deur de samenvatting in van mijn persoonlijke en best bewegelijke kunst en kritiek-opvatting. I am an instrument in the shape of a human. Mijn menszijn, ook nogal bewegelijk, mijn lichaam, bewegelijk, is het instrument waarmee ik de werkelijkheid lees en dus ook de kunst, be it literatuur of podiumkunsten.

Dus okee, hier zal ik het mee moeten doen, dat is niet bijster veel en tegelijk alles. Twee waarheden over onszelf die we het beste dicht bij ons houden.

Goed dus nu heb ik vastgesteld: bewegelijk als van belang bij kijken, enige zicht op je eigen grenzen, oh en van mij mag de alwetendheid uit het raam. Nee onzekerheid, kijk en schrijf met onzekerheid, laat los, laat open, mij zul je niet horen zeggen neem stelling. Liever niet zelfs, stel een vraag?

En waar Loek, toneelverslaggever, verslag deed, wil ik iets verder uitgezoomder opereren. Wat houdt dat onder andere in: duiden. Niet alleen beschrijven, ook duiden. Het werk in een ideeëngeschiedenis plaatsen. Uit de zaal in de wereld.

Mét inshallah eenzelfde gevoeligheid, als die van Loek.

En dan, ja gevoeligheid, wat bedoel ik dan eigenlijk? Ik denk vandaag even expliciet: gevoeligheid voor het verlangen begrepen te worden.

Wij, instrumenten in de vorm van mensen, worden echt graag begrepen en er valt te beargumenteren dat zij, die een abstracte ruimte vormgeven om anderen in rond te laten lopen, kunstenaars nood hebben aan begrepen worden. Weet ik niet zeker. Zeg ik nu.

Iemand vroeg me een keertje, ik denk Rob Klinkenberg, maar hou me even te goede: ‘Maar is de kunst niet gewoon de pleister op de wonde van het gezin?’ En misschien is dat waar. En misschien krijgt het denken van Freud zo veel te veel ruimte, maar het kan. Is het kind dat: kijk papa kijk papa zegt, en begrijp mij papa en begrijp me papa, dat blijft zeggen, sterker nog, dat nooit ophoudt dat te zeggen, misschien is dat de kunstenaar. Weet ik ook niet zeker zeg ik nu.

Maar. En. Dus. Gevoeligheid voor het verlangen begrepen te worden. Okee. Ja. Wil ik gevoelig voor zijn.

En dan volgt redelijk organisch, de net zo onmisbare tweeling daarvan, de broeder, de zuster, de x:

Het verlangen te begrijpen.

Ik wil echt graag begrijpen. Ik vind dat leuk, ik vind dat belangrijk, ik ga daar goed op, op iets inzichtelijk krijgen en ook op iets inzichtelijk maken.

En dan wil ik nog wel graag het onderscheid maken tussen het verlangen te begrijpen en het verlangen ‘zeker te weten.’

Ik wil oppassen voor het heilige gelijk van het zeker weten, hoeden voor de morele verontwaardiging, voor de eenduidigheid van de hetze. Misschien is de eenduidigheid mijn persoonlijke afgrond, dat kan, de diepte die aan me trekt, ik wil er van weg blijven.

Dus samengevat heb ik hier net even uitgelicht als in mij werkzaam, bij het maken en bij het beschouwen van kunstwerken het verlangen begrepen te worden en het verlangen te begrijpen

En dan nu nog een paar woordjes die iets verder uitzoomen naar in welke traditie ik sta.

Op de middelbare school zat ik in de klas bij de kleindochter van Jeanne van Schaik-Willing. Van Schaik-Willing schreef over toneel voor de Groene van 1953 tot 1970. In mijn bezit is een bundeling van een heel aantal van haar stukken. Uit de stalles heet het, ik dacht dat dat de loges waren, maar de stalles zijn de eerste paar rijen stoelen in een schouwburg, heet van de naald dus, recht uit de stalles.

En het is goud, dat boekje, want, het helpt me in het vizier houden dat onze tijd uniek is ja en dat er dingen verloren zijn gegaan van waarde en dat er zoveel ten goede veranderd is. Meerstemmigheid is bezig aan een triomftocht, genre grenzen vervagen en tegelijk door haar te lezen zie je zo goed hoeveel er hetzelfde blijft, hoeveel vragen overeenkomen, altijd op te kauwen en te herzien blijven. Zij was toen ook bezig met wat de kunstkritiek moest zijn en niet moest zijn, met museumtoneel, met haar waan van de dag.

Het is heel erg text-based haar werk, en het zal je niet verbazen, niet een van de toneelschrijvers die ze bespreekt is vrouw of van kleur. Maar ze graaft en zoekt heel diep en redelijk theatraal ook naar het menszijn op toneel, naar de vragen die de stukken stellen, steeds keert ze terug naar het universele menszijn, zó gedreven. Ze jaagt echt op het universele. En ze laat zich raken.

Ook dat wil ik in het vizier houden.

We doen de kunst én de kunstkritiek te kort als we haar alleen nog maar instrumenteel willen inzetten om de grootste emancipatoire last te dragen. Om de loonkloof te dichten, om armoede te bestrijden, om homohaat de wereld uit te helpen. Rustig aan met de kunst en de kunstkritiek hè, die was er ook al al voordat wij tijdgenoten er iets van wilden, en er in gingen prikken en duwen. En zolang het klimaat stabiel genoeg blijft: ze zal er ook zijn na ons. Anderen na ons, zullen er weer in gaan prikken en er van alles van verlangen, heel andere zaken, die we nu nog niet kennen.

Waarmee ik maar wil zeggen: wie schrijft staat in een traditie, het is leuk je daarin te verdiepen, in langere lijnen dan de waan van de dag, de volgende premiere.

En dan wilde ik nog een losse gedachte delen over het hondenpoepincident, dat speelde in februari van dit jaar, dat ik niet in de laatste plaats volgde omdat ik ook in het bezit ben van een teckel en poepzakjes en onverwerkte emoties.

Kort samengevat voor wie hier niet bekend mee is: Duitse succesvolle choreograaf krijgt opnieuw negatieve recensie, -kwetsend opgeschreven door de recensent, choreograaf treft recensent in de foyer, choreograaf werpt poep uit poepzakje in het gezicht van de recensent.

Moet je niet doen, is agressief en naar.

Maar ik kan me niet vinden in hoe daar door het merendeel van het schrijvende veld op gereageerd is. Ik wil dit incident niet zien in het licht van toegenomen geweld tegen de pers. De toneelkritiek ligt niet in de loopgraven, de toneelkritiek staat niet naast ambulance of brandweerpersoneel.

En ik wil niet dat mensen hun baan verliezen om één incident.

Is vergiffenis geen mogelijkheid meer?

En het neigt toch naar die specifieke valse helderheid, die me in emancipatoir bewuste debatten tegen de borst is gaan stuiten. En die je zou kunnen scharen onder het verlangen zeker te weten.

ja, ik denk dat dat is wat ik wil. Ik wil me ten diepste bekwamen middels de kunst, middels mijn leven in het doen wedervaren van onzekerheid.

Kun je dat zo zeggen? Nee volgens mij niet. Just did.

On-ze-ker-heid.