Een van mijn stiekeme lievelingspersonages uit de nieuwe bundel Gidsland van Nathan Vecht – al zijn de meeste mensen die hij opvoert even verschrikkelijk als genietbaar – is Hans. Hans is voorzitter van de het Nationaal Comité Inhuldingen en is vast- maar dan ook vastbesloten een wereldberoemde deejay en dito dirigent op hetzelfde podium te krijgen. Dat beiden daar absoluut niets voor voelen, is voor deze eenkennige raspragmaticus totaal geen bezwaar. ‘Mevrouw’, zegt hij aan het eind van de scène, ‘voor elk denkbaar probleem vinden we in dit land een passende oplossing. Neemt u dat maar van mij aan.’

Botsende belangen, dat is vermoedelijk de kern van het werk van Nathan Vecht. Elk idealisme komt vroeg of laat in conflict met een tegenpool, elke belangenvereniging vindt zichzelf op enig moment terug tegenover een vijandelijk actiecomité.

Het handelsmerk van Nathan Vecht, zo meldt de achterflap van de toneeltekstbundel Gidsland (die deze maand verscheen bij De Harmonie) alvast, zijn ‘snelle en puntige dialogen, over onderwerpen die actueel en relevant zijn, die je doen lachen maar tegelijkertijd schuren en schrijnen’. Waarvan akte. Vecht blinkt inderdaad uit in vlotte dialogen, die doorspekt zijn met lekker lompe oneliners en daarin het menselijk onvermogen om zich onvoorwaardelijk empathisch op te stellen op vaak hilarische wijze blootleggen. Hij gedijt goed op de banaliteit van het realisme. Zijn taal is gespeend van poëtische verdichting of dramatische kaalslag. Zo laat hij zijn personages ploeterend watertrappelen in hun eigen gelijk.

Maar meer dan alleen maar lekkere komedies, zijn Vechts teksten haarscherpe tijdgeestsatires, moderne zedenschetsen waarin een richtingloze maatschappij de eigen waarden probeert te herdefiniëren – en daarbij meer tegengewerkt dan geholpen wordt door de grote systemen waarvan we deel uitmaken (overheid, instanties, het medialandschap).

De bundel omvat drie stukken: Kunsthart, in 2015 voor het eerst opgevoerd door mugmetdegoudentand; Gidsland, dat in 2017 in première ging bij hetzelfde gezelschap; en Laagland, dat op dit moment langs de zalen toert bij Het Nationale Theater.

Kunsthart is een mozaïekstuk, opgebouwd uit drie autonome scènes. Het gaat over managers tegenover mensen, tegen de achtergrond van het culturele landschap. Vecht voerde (variaties op) bestaande mensen op, zoals museumdirecteur Wim (Pijbes) en minister-president Mark (Rutte). De drie scènes zijn drie varianten van eenzelfde clash: die van handel en pragmatisme tegenover kunst en idealisme. Die botsing komt prachtig samen in de beroemdste zin uit de Nederlandse toneelliteratuur, waar Mark ons nog even fijntjes aan herinnert: ‘De vis wordt duur betaald.’

In Gidsland wordt elk personage genadeloos vermalen wordt door het eeuwige compromis waar Nederland patent op heeft: ons oude vertrouwde poldermodel. Via een talentvolle, ambitieuze televisiemaker Kim, toont Vecht haarfijn het construct waarin elk ontluikend idealisme kundig vermalen wordt. Ze komt de publieke omroep in de tweede scène binnen met een eenvoudig en vooral inhoudelijk plan: ze wil een interviewprogramma van een uur presenteren, met een gast geselecteerd op expertise, live in een lege studio, verder niets. Maar er zijn omroepbazen, zendermanagers en daar weer bazen en managers van, en het resultaat zie je in scène 4: ze presenteert een luchtiger-dan-luchtige hapsnap talkshow, waarin persoonlijk leed met minder interesse wordt behandeld dan een stompzinnig dierenfilmpje. Dat is voor politici nu eenmaal een veiligere manier om je te profileren dan wezenlijkere zaken die aan de hand zijn, zoals de huisvesting van nieuwkomers of de toestand in Groningen.

De staat van het land wordt treffend gevangen door Joost, minister van Binnenlandse Zaken: ‘Het is alsof – je wil de gordijnen ophangen, maar dan kom je erachter: het kozijn staat uit het lood. Je wil het kozijn repareren, en dan zie je: de muur staat uit zijn voegen. Dan ga je de muur repareren, en ontdek je: de fundering is verzakt.’ Uiteindelijk draaien de personages volledig vast in hun onderlinge, wederzijdse onbegrip en hun eigen stugge gelijk.

Ook uit zijn recentste stuk Laagland wordt duidelijk dat de dialoog met de ander daadwerkelijk aangaan, niet ons sterkste punt is. Vecht sluit de bundel af met een klassiek opgebouwde well made play. Daarin vinden we een aantal oprechte idealisten, alleen legt iedereen dat idealisme op een andere manier uit. Rondom de plannen voor het aanleggen van duurzaam waterwoningenpark, krijgen ondernemer Hugo en zijn vriendin Nanda de plaatselijke reddingsbrigade op hun dak, die niet willen dat hun recreatieplas wordt opgeofferd aan elitair idealisme. De boel komt op scherp in een bij voorbaat al mislukt ‘keukentafelgesprek’ bij de gemeente, waarin alle partijen onder volstrekt onvakkundige, maar goedbedoelde leiding van wethouder Dieuwertje, samen (‘een kop koffie erbij, een broodje’, ‘zijn er trouwens dieetwensen?’) tot een oplossing moeten komen.

Vecht weet de gouden toneelschrijfregel ‘maak het je personages zo moeilijk mogelijk’ optimaal uit te buiten met onhandige settingen waaruit het moeilijk weglopen is. Hij is een meester in het opvoeren van complicerende factoren die het ongemak van zijn personages op de spits drijven en daarmee het drama opstuwen: een geweldige vondst is bijvoorbeeld ook om in Gidsland bovenop een toch al moeizaam gesprek tussen Jantien, een Groningse gedupeerde moeder die voortdurend van het kastje naar de (barsten in de) muur wordt gestuurd, en nieuwkomer Ammar, een documentairemaker met camera te zetten – waardoor alles, voor iedereen, nog ongemakkelijker wordt.

Vecht toont in Laagland zijn talent om met een aantal relatief eenvoudige pennenstreken meteen een uitgesproken, herkenbaar personage neer te zetten – met het gevaar van het karikaturale op de loer. Met zijn gemakzuchtige gebral is bijvoorbeeld direct duidelijk met wat voor Zuidas-type we bij Hugo te maken hebben. En met haar omzichtige gemeentelijke non-geblaat (‘een stuk transparantie, een stuk wederzijds begrip van waaruit je naar elkaar toe beweegt’) is Dieuwertje meteen de vertegenwoordiger van zo’n beetje elke duurzaamsheidswethouder, of welke wethouder dan ook.

Gezamenlijk bieden de drie stukken een weinig rooskleurig beeld van de Nederlandse identiteit: of het nu gaat om kunst en beleid, complexe maatschappij-ontwrichtende problematiek of persoonlijke belangen, zolang iedereen hecht aan instant-oplossingen die eerst en vooral zichzelf bedienen, blijft Nederland een stuurloos schip.

Toch is er nog hoop. Te midden van het fysieke en verbale geweld van hun ouders, deinen twee pubers in de slotscène van Laagland zachtjes op het ritme van de golven. Hij leert haar gitaarspelen, en zij is er he-le-maal klaar mee om ‘de hoop’ te zijn in de shitshow van anderen (‘Echt fuck you. Met je hoop.’), en haar woede is natuurlijk terecht.

Tegelijkertijd is het nu eenmaal een ijzeren wet, waar niemand, ook zij niet, onderuit komt. De ene generatie verprutst het, de volgende moet het oplossen. Die verprutst het. Etc. Op die dynamiek dobberen we de toekomst in. ‘We zijn nog maar net begonnen.’

Gidsland van Nathan Vecht is uitgegeven bij De Harmonie, Amsterdam, 245 pagina’s, 19,90 euro