De oproep tot ‘dekolonisering’, nog versterkt door de Black Lives Matter-beweging, heeft een nieuw politiek bewustzijn gecreëerd, ook in de kunsten. Dat bewustzijn heeft meer radicale perspectieven op de koloniale en postkoloniale geschiedenis geopend. Een periode van ‘witte zelfgenoegzaamheid’ is definitief voorbij.

Het Westen wordt ontdaan van zijn universalistische pretenties en geprovincialiseerd. De consequenties daarvan zijn niet gering. Zo wordt de westerse artistieke canon scherp tegen het licht gehouden op zijn al dan niet correcte representatie van culturele minderheden. De groeiende aandacht voor de koloniale thematiek (imperialisme, racisme, slavernij) en zijn doorwerking in het heden is de geschiedenis aan het herschrijven. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er opnieuw in het archief gedoken wordt op zoek naar vergeten of genegeerde teksten die een nieuw of een ander licht kunnen werpen op het Europese koloniale verleden.

Een dergelijke tekst is ‘Kraspoekol, of de slavernij’, een door Erna van de Berg (Het Nationale Theater) bewerkt toneelstuk van Dirk van Hogendorp uit 1800, gebaseerd op de gelijknamige abolitionistische roman die zijn vader, VOC directeur Willem van Hogendorp, in 1780 schreef. De tekst is opgediept in het kader van Theater voor Keti Koti, een initiatief van onder meer de Veenfabriek en Het Nationale Theater om met artistieke interventies bewustwording te creëren rond de landelijke herdenking op 1 juli van de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen in 1863.

Er ligt meer dan tweehonderd jaar tussen onze tijd met zijn aangescherpte nieuwe gevoeligheden over representatie, racisme en white supremacy en deze tekst van het einde van de achttiende eeuw die een aanklacht wil zijn tegen de slavernij en de handel in slaafgemaakten in Nederlands Indië. Die afstand in tijd dwingt tot een fundamentele keuze. Ofwel lees je deze teksten vanuit de actuele inzichten en gevoeligheden, ofwel probeer je ze in hun historische configuratie te duiden.

De eerste vorm van lezen is de makkelijkste en de snelste (wat niet wil zeggen de minst interessante). Je moet je niet informeren over de auteur, noch over de tijd en de context en evenmin over de toenmalige receptie van de tekst en hoe hij functioneerde in de maatschappelijke discussie van zijn tijd. De huidige normen en waarden vormen de lat waaraan de tekst ideologisch afgemeten wordt en uiteraard zo goed als altijd te licht bevonden. Want hoe zou een tekst van twee eeuwen geleden uitdrukking kunnen geven aan de inzichten die sindsdien zijn ontwikkeld ? Je kan maar moeilijk een marxistisch geïnspireerde sociaal-economische doorlichting of een structuralistische machtsanalyse verwachten van een tweehonderd jaar oude tekst.

Betekent dat dan dat je geen enkele tekst vanuit eigentijdse inzichten kan oordelen of veroordelen? Neen, natuurlijk niet. En in dat oordeel spelen de woorden ‘context’ en ‘configuratie’ een belangrijke rol. Dan duiken vragen op als: hoe verhoudt de betreffende tekst zich tot het overheersende discours over kolonisering en slavernij ? Op welke punten wijkt hij daarvan af? Staat hij daarin alleen of maakt hij deel uit van een kritisch en alternatief discours? Heeft de tekst impact gehad op de politieke en  maatschappelijke discussie?

Theater voor Keti Koti heeft duidelijk voor de tweede optie gekozen en heeft een uitgebreid dossier met onontbeerlijke historische  achtergrondinformatie samengesteld. Zo wordt snel duidelijk dat de geschiedenis van de slavernij in de oostelijke kolonies in Nederland veel minder bekend en bestudeerd is dan die in de westelijke kolonies. Dit stuk vertelt over hoe het ook in het oosten fout liep.

De tekst – in de bewerking van Erna van den Berg – bestaat uit drie bedrijven. De handeling speelt zich af in en rond het huis van Wedano, Opperkoopman in Batavia. Hij wordt voorgesteld als een rechtschapen en menslievend man die het moeilijk heeft met slavenhandel en slavernij. Zijn antipode is zijn schoonzuster Kraspoekol die er een boosaardig genoegen in heeft haar ‘slaven/’slaaven’ [terminologie uit het toneelstuk van Van Hogendorp] te vernederen en te straffen. Zij wordt bijgestaan door de slavenopzichtster Njaj Ingis, geboren uit een Europese vader en een slavin. Het komt tot een groot conflict tussen Wedano en Kraspoekol omdat deze laatste Tjampakka, ook slavin, laat geselen. Wedano stuurt zijn schoonzus weg en belooft Tjampakka, van adelijke afkomst, opnieuw met haar familie te verenigen.

Kraspoekol huurt een huis naast dat van Wedano en gaat provocerend verder met het misbruiken van haar slaven. Zo dwingt ze het getrouwde koppel Ali en Philida om afzonderlijk te slapen: Ali bij de mannen en Philida bij de vrouwen. Om hun opstandigheid te straffen laat Kraspoekol Philida geselen. Het meisje schreeuwt zo luid dat Wedano een officiële klacht indient al is het onduidelijk hoe hij kan voorkomen dat zijn schoonzus haar slaven slaat. Op het ogenblik dat Wedano een aantal hoogwaardigheidsbekleders ontvangt, die zich nogal spottend uitlaten over zijn rechtvaardigheidsgevoel, neemt Ali wraak voor alle vernederingen en vermoordt Kraspoekol en Njaj Ingis. Kraspoekol sterft in het bijzijn van Wedano, Tjampakka en Philida, en vraagt en krijgt vergiffenis voor haar gedrag.

In de inleiding bij zijn bewerking, zegt Dirk van Hogendorp: ‘Mijn doel is de slavernij, en de daarbij horende hemeltergende slavenhandel, zo afschuwelijk mogelijk weer te geven, en op alle manieren te bevorderen dat mijn wens, en naar ik mag hopen de wens van alle weldenkenden, om zo snel mogelijk een eind te maken aan slavenhandel in ons hele Koninkrijk, dat het verboden wordt en ophoudt, en dan, voorzichtig en stapsgewijs, ook aan de slavernij zelf.’

Het stuk is een expliciete aanklacht tegen handel van slaafgemaakten en slavernij. Daarover bestaat geen twijfel. De willekeur en de wreedheid van Kraspoekol (en Njaj) én de cynische corruptie van de hoogwaardigheidsbekleders spreken boekdelen. Zo zegt Edelheer Champignon, lid van de Raad van Indië, tijdens een gesprek met Wedano; ‘Waar waren we ook al weer? O ja, we spraken over geweten! Haha! Als men dat niet bij de grens achterliet zouden hier maar weinig mensen rijk worden. Ik heb er me nooit aan gestoord, ik nam wat ik pakken kon, en zo werd ik rijk.’ Een succesvolle carrière in de kolonie hangt blijkbaar samen met de twijfelachtige bekwaamheid om de menselijke (lees: christelijke) normen en waarden in het moederland achter te laten. Het stuk legt hier de vinger op de wonde: de dubbele moraal van het Westen die tot op de dag van vandaag de internationale relaties bepalen en verstoren.

Wedano incarneert een (vaag christelijk) humanisme. Nadat hij Tjampakka van haar wrede bestraffing heeft gered, roept hij uit: ‘Ach Kraspoekol, mijn lieve zuster, waarom is jouw ziel niet vatbaar voor deze edele, deugdzame handelingen? Hoe is het mogelijk dat een menselijk hart zo hard en onbuigzaam kan worden? Onnatuurlijke slavernij, verfoeilijke slavenhandel, wanneer zul je uitgebannen zijn op deze aarde? O, mijn dierbaar vaderland, wanneer zul je deze schandvlek uit je wetboeken wissen?’ Bij haar redding roept Tjampakka uit: ‘O, mijn goede meester, mijn redder! Hoe kan ik mijn dankbaarheid uitdrukken? Ik omhels uw knieën, ik was uw voeten met mijn tranen.’

‘Meester’ en ‘redder’ zijn correcte benamingen: Wedona is inderdaad de meester van het huis en hij redt Tjampakke van fysieke pijn en vernedering. Maar door de knieval en de voetwassing met tranen krijgt deze scène een dimensie die boven de letterlijke betekenis uitgaat. Het evangelie van Lucas vertelt over een zondares die de voeten van Jezus eerst met haar tranen en dan met olie wast. ‘Meester’ en ‘redder’ krijgen binnen dit kader een haast spirituele betekenis. Wedona wordt hier als een messias geportretteerd. Op zijn beurt dankt Wedona God omdat hij de kans heeft gekregen goed te doen: ‘O mijn lieve heer, of wie hier boven ook regeert, dank, duizendmaal dank dat u me in de gelegenheid stelt een rechtvaardige daad te doen!’ De hiërarchie is duidelijk: de ‘slavin’ dankt de ‘heer’ die op zijn beurt God dankt. Niet alleen de hiërarchie tussen man en vrouw wordt bevestigd, ook die tussen Europeaan en niet-Europeaan.

Deze passages zijn eveneens voorbeelden van de verheven, sentimentele en vaak pathetische taal waarin het stuk geschreven is. Dat ook Tjampakka en Philida in hetzelfde jargon spreken bewijst – samen met hun uitgebreide dankbetuigingen aan het adres van Wedona en de probleemloze vergiffenis die ze schenken aan de stervende Kraskoepol (‘En als ik u door mijn dood kon redden, dan deed ik dat meteen’, roepen beide slavinnen vol zelfopofferingszin uit) – dat in het stuk niet echt een andere stem te horen is dan die van het witte humanisme dat zich tegen de uitwassen van het koloniale systeem keert maar het imperialistische project niet fundamenteel in vraag stelt. Ook zonder slavernij heeft het koloniale systeem immers nog een lang leven geleid. De ondertitel van de roman van vader Willem van Hogendorp luidt niet toevallig: ‘de droevige gevolgen van een te ver gaande strengheid jegens de slaven’. Het gaat om de onmenselijkheid van het ‘te’. De hiërarchie tussen meester en slaafgemaakten wordt niet in se bekritiseerd. De ‘slaven’ en de ‘slavinnen’ spreken uiteindelijk een witte en christelijke taal.

Misschien is de meest authentieke ‘slaventaal’ in dit stuk wel de agressie en het geweld van Ali. In tegenstelling tot Tjampakka en Philinda die zich beroepen op een universele menselijkheid, beseft Ali dat alleen geweld iets aan de situatie kan verhelpen. De koloniale geschiedenis heeft hem in heel veel gevallen gelijk gegeven. Europa heeft zijn kolonies niet zonder slag of stoot onafhankelijk laten worden. Geweld was in de meeste gevallen de enige manier om de kolonisator terug te drijven. Lees er Frantz Fanon maar op na. Een ander interessant personage is Njaj, de slavenopzichtster. Haar woede en frustratie komen voort uit haar gemengde afkomst. Geboren uit een Europese vader en een ‘slavin’ behoort zij nergens toe. Haar frustratie en haar trauma worden duidelijk in een discussie met Ali:

Ali
o, Njaj, hoe kun je zo met de ellende van uw medemens spotten? Uw moeder was immers ook een slavin? Je hoort half bij ons, hoe kun je ons zo mishandelen?

Njaj
Wat! Durf je me te zeggen dat ik zwart ben? Ben ik niet een vrij mens? Ja, een Njaj? En jij een slaaf, een verachtelijke slaaf, durft zo brutaal te zijn (…) O, die etter, die schurk, durft mij te verwijten dat ik zwart ben! Dat ik bij hen hoor! Zeker, mijn moeder was een slavin, maar mijn vader Europees. Ik ben gedoopt, en net zo goed als mijn juffrouw. Als mijn vader was blijven leven zou ik rijk zijn geweest en mogelijk met een edelman getrouwd, maar omdat ik arm was moest ik met een Portugees trouwen. Na zijn dood moest ik bij mejuffrouw inwonen. Daar kan ik toch niets aan doen? Die honden van slaven durven zo vrij met ons te spreken!

Njaj wordt samen met Kraskoepol vermoord. Terwijl deze laatste net voordat ze sterft nog vergeven wordt, horen we niets meer van Njaj. Ali zal worden berecht en ter dood gebracht. Tegen Ali’s vrouw Philida zegt Wedona: ‘Graag zou ik hem helpen, want ook ik heb hem vergeven, maar het is onmogelijk. De misdaad tegen de maatschappij, en die is groot, die kan en mag hem niet vergeven worden. De wereldlijke rechter moet hem straffen. Maar we bidden dat hij rust vindt in de hemel…’ De uitspraak en de straf liggen blijkbaar al voor het proces vast. Zou het feit dat Ali een witte vrouw vermoordde daar een rol in hebben gespeeld?

Een eerste reactie bij het lezen van een dergelijk zin is natuurlijk: ‘en is slavernij dan geen misdaad tegen de maatschappij?’ Precies om die vraag gaat het in het stuk. Wedona besluit het drama met nogmaals een pathetische oproep: ‘O, mijn vaderland! Mijn landgenoten! Bataven! Zult u, in uw bezittingen en koloniën die eerloze en verfoeilijke handel niet afschaffen? Het zijn onze medemensen, onze broeders! Wij zijn schuldig aan hun tranen, hun bloed, en zullen dat zijn totdat wij de slavenhandel voor altijd vernietigen.’ Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de waarachtigheid van Wedona’s en dus aan Dirk van Hogendorps oproep (zelfs niet wanneer we te weten komen dat Van Hogendorp later in Zuid-Amerika slaafgemaakten op zijn plantage te werk zal stellen).

Walter Benjamin schrijft ergens dat ieder monument van de cultuur ook een monument van de barbarij is. Zelfs de grootste schrijvers, kunstenaars, denkers en wetenschappers hebben in hun werken bepaalde (racistische, seksistische,…) vooroordelen en stereotypen van hun tijd bewust of onbewust, expliciet of impliciet herhaald. Geschiedenis bestuderen is de ogen open houden voor het ongemakkelijke en onvermijdelijke samengaan van cultuur en barbarij. Het humanisme is daarmee een zeer ongemakkelijke erfenis. Het keerde zich tegen de onmenselijkheid van het systeem, maar niet of te weinig tegen het systeem zelf.

Het gaat er mijns inziens om deze teksten zeer gedetailleerd en zeer genuanceerd te lezen zonder ze te vergoelijken (omwille van hun expliciete standpunt tegen de slavernij en slavenhandel) of ze te verwerpen (omwille van hun structurele racisme en onbewuste white supremacy ideologie). Dat deze teksten onderwerp worden van zowel artistieke verbeelding als van wetenschappelijk onderzoek – zo promoveerde Sarah Adams in 2020 met ‘Repertoires of slavery, Representations of colonial slavery on the Dutch stage, 1770-1810’ waarin ze slavernijkritische toneelstukken analyseert die in Nederland te zien waren tussen 1770 en 1810 over zowel de Trans-Atlantische slavenhandel als ook over de slavernij in de Oost – is een bijdrage tot de én zelfkritische én ongemakkelijke omgang met de geschiedenis die vooral de witte westerling zich op dit ogenblik eigen moet maken.

Foto: lezing met Haagse Kunstkring