In Zombie Girls van La tristura volgen we drie nichtjes in het huis van hun recent overleden grootvader. Terwijl hun vaders in de eetkamer de erfenis bespreken, kletsen zij bij en halen herinneringen op. Hoe langer ze spreken, hoe meer ze terugkeren naar hetzelfde onderwerp: hun grootvader, en specifiek wat hij al dan niet gedaan heeft gedurende de Spaanse Burgeroorlog.

Zombie Girls komt voort uit de familiegeschiedenis van de Spaande regisseur Celso Giménez, en is naar eigen zeggen een mix van documentaire en fictie. Giménez schakelt zijn eigen theatercollectief La tristura (Het verdriet) in om dit verhaal op de planken te zetten.

In een krachtige, gelaagde openingsscène worden de thema’s en metaforen van de voorstelling secuur onderbouwd en ingemetseld in het weefsel van de voorstelling. Vanaf de donkere bühne vangen we schijnsels op van het decor: een glazen bak met daarin meubilair, lichtpuntjes en een kleine spotlight. Giménez vertelt ons in een voice-over dat we ons een bos moeten voorstellen, dat er was voor ons en zal zijn na ons. Van het bos naar het sterfproces van één man in dat bos, en van de dode man naar de mythologie omtrent zombies. De doden die aanwezig blijven, ‘met open wonden die niet kunnen helen,’ aldus Giménez. Het licht reflecteert in het glas en legt laag op laag.

Wat volgt is een verhaal dat is opgesplitst in twee contrasterende helften. In de eerste helft licht de glazen bak op en onthult een gedetailleerd ingericht huiskamertje, met daarin drie dansende, pratende actrices (Natalia Fernandes, Teresa Garzón, en Belén Martí Lluch). We vallen middenin het gesprek: familie, erfenis, hoe is het nu met jou? De speelstijl is naturalistisch en ontspannen. Met een wijntje kletsen ze bij, het gesprek meandert dikwijls naar ogenschijnlijk minder relevante aspecten van de levens van deze personages. Het onderstreept het belang van deze slice of life: een doorsnee weergave van een doorsnee familie. Het had de jouwe kunnen zijn.

Soms blijven de koetjes-en-kalfjes-gesprekken wel erg vrijblijvend en kijk je met iets van reikhalzen uit naar waar het verhaal op afstevent. Dat gebeurt uiteindelijk ook, hun gesprekken spitsen zich steeds meer toe: een van hen heeft onlangs een telefoontje gekregen over de vondst van een lichaam. De naam van hun grootvader lijkt ermee verbonden te zijn, en de nichtjes zijn geïntrigeerd genoeg om te onderzoeken wat er precies is gebeurd.

Giménez verwijst in zijn openingsmonoloog niet voor niets naar de generatie van de nichtjes als de derde generatie na de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939): de eerste generatie zweeg en de tweede was te druk met het opbouwen van een leven. Pas de dertigers van nu kunnen reflecteren op wat de Burgeroorlog teweeg heeft gebracht binnen een individu en diens familie.

De tweede helft slaat om als het blad aan een boom. De huiskamer verdwijnt – een compact maar intuïtief staaltje scenografisch puzzelen – en maakt plaats voor rookmachines en een minimalistisch kleurenpallet. De drie actrices verplaatsen zich in het perspectief van hun grootvader en verbeelden zich wat er kan zijn gebeurd tijdens de oorlog. Met sobere dialogen ontvouwen ze het plot tot een einde, alhoewel juist door het gebrek aan visuele input duidelijk wordt dat ze de ware gebeurtenissen niet weten. Een voorzichtige epiloog van Giménez herinnert ons eraan dat alhoewel de nichtjes fictief zijn, de grootvader echt is. Dat is namelijk de zijne.

Als je hier bent, dan hebben je grootouders hoogstwaarschijnlijk een oorlog overleefd, zegt hij aan het begin van de voorstelling. Sterker nog, jij bent hier omdat je grootouders dat hebben overleefd. Je draagt de genen en daden van je familie met je mee, of je nu weet wat dat precies inhoudt of niet. Het plot vindt zodoende een succesvolle, creatieve balans tussen niet-weten, vermoeden en fantasie, zonder de intergenerationele effecten van een oorlog teniet te doen.

Foto: Lucas Kemper