Speciale aandacht van de politie. Wantrouwende blikken. Apengeluiden in voetbalstadions. Meten met twee maten. Mensen en kinderen met een niet-westerse achtergrond worden nog steeds anders benaderd dan wie overkomt als een vertrouwde Hollander. De wortels van die behandeling liggen in het koloniale verleden, vinden de theatermakers van Studio 52nd, en ze maakten Wie is baas? Daarvoor leverden vmbo-leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer de teksten.

Karlijn van Kruchten zingt heel opgewekt een Surinaams liedje. Meegesleept door het vrolijke en swingende deuntje maakt ze steeds enthousiastere dansgebaren. Ieder Surinaams kind kent het, zij heeft het op school geleerd. De tekst is ‘Faya siton no bron mi so’ (‘Hete steen brand mij niet zo’). Wat verwijst naar het brandmerken van nieuwe tot slaaf gemaakten die op de plantage aankwamen. De laatste zin van het liedje is ‘Adygen masra Yanki kiri suma pikin’ (‘Meester Jan heeft alweer iemands kind vermoord’). De tot slaaf gemaakten zongen het destijds ook als er iemand verkracht werd, om het gekerm niet te horen. Zo leeft de slavernij ook na de afschaffing in 1863 zijn lelijke leven voort in de cultuur. In de architectuur van de Amsterdamse grachtengordel bijvoorbeeld zijn ook volop verwijzingen naar dat verleden te vinden.

Leerlingen van 3 vmbo van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer kregen workshops van onder meer Akwasi (Akwasi Owusu Ansah), een ex-leerling van de school en nu een gevierd rapper. Zij leverden de teksten voor Wie is baas?. Ik vraag me dan altijd af in hoeverre die werkelijk uit de kinderen zelf kwamen en hoe ze bewerkt en bijgeschaafd zijn, maar hoe dan ook heeft het schrijfproject de kinderen waardevolle ervaringen opgeleverd en de voorstelling voorzien van heel bruikbare teksten.

Ze worden levendig gespeeld door Barry Emond, Cherella Gessel en Karlijn van Kruchten, geregisseerd door Gable Roelofsen. De drie professionele acteurs, die onder meer werkten bij Toneelgroep Amsterdam en Maas Theater en Dans, doen dat op een manier die het jonge publiek aanspreekt. Het oudere publiek trouwens ook. Emond bijvoorbeeld is een vaardig beatboxer, Van Kruchten zingt en speelt saxofoon en Gessel heeft een springerig soort streed cred. Ze rappen, houden monologen en samenspraken, vaak recht naar de zaal toe.

Alles is gericht op het overbrengen van de teksten. Dat gebeurt in een simpel decor van een ruime rol geel plastic die tegelijk vloer is en achterwand. Scènes als die op de plantage, maar nu omgekeerd (het bedeesde witte meisje wacht op opdrachten van de aanstellerige en patserige gekleurde bazen), en een opsomming van gebruikelijke straffen missen hun uitwerking niet.

Bij het nagesprek met de schrijvers komen we wat te weten over de werkwijze in het schrijfproject, maar interessanter zijn de meningen en emoties waartoe het traject van bewustwording heeft geleid. Die variëren van gedesillusioneerd, berustend en smeulend kwaad tot activistisch. Zo reageert iedereen, ook het publiek, op grond van zijn persoonlijkheid en referentiekader op het pijnlijke onderwerp. Een voorstelling als Wie is baas? helpt daarbij.

Foto: Richard van Herwaarden