Wie weleens een spelles heeft gevolgd kent ze wel: de oefeningen waarin je samen een impuls opvolgt. Of waarin je door een ruimte loopt, je ogen sluit en precies aan kan wijzen waar je medespeler staat. Dat derde oog waarmee acteurs elkaar steeds in de gaten houden, kan je bijna alleen in het theater ervaren. Het is, zeker nu solidariteit in de buitenwereld ver te zoeken is, een verademing om te zien.

Dat teamgevoel is de basis van We Go Places. Elf jongeren zoeken het spanningsveld op tussen individu en collectief door in steeds wisselende constellaties door de ruimte te lopen. Een van hen kan de leider worden van een groter groepje, totdat iemand een andere beweging inzet en weer anderen met zich meekrijgt. Soms zorgt die nieuwe beweging ervoor dat iemand even geïsoleerd is van de rest, maar die gaat dapper door tot zij de nieuwe trendsetter is. Zo zien we herkenbare archetypes: de dwarsdenker, de meeloper die vooral niet buiten de boot wil vallen (maar toch net te laat aankomt) of die ene persoon die net wat dichter bij het middelpunt wil staan.

De choreografie verstilt even als de hele groep strak het publiek aankijkt. We zien nu verschillende individuen die met eigen poses een tableau vivant vormen. Dat is op zich al een indringend beeld: we horen veel over jongeren in het afgelopen jaar, maar het zijn vrijwel altijd volwassenen die zichzelf als expert opwerpen en voor hen spreken. Ook al gaat het niet direct over de vereenzaming en onzekerheid waarmee jongeren in het afgelopen jaar te maken hebben gehad, toch wordt de confrontatie van een groep jonge spelers met een (deels) volwassen publiek gekleurd door de context van de coronacrisis.

Maar echt bijzonder wordt dit deel door de kleine beweging aan het eind: een gezamenlijke, ongeplande impuls om als groep weer terug te lopen. De blikken die de dansers elkaar gedurende het tableau geven verraadt de concentratie die nodig is om dat te kunnen doen. En zo zijn er meerdere momenten in We Go Places die alleen maar lukken als je goed op elkaar bent ingespeeld. Wanneer een van de meisjes zich naar achteren laat vallen en anderen haar opvangen, wordt een andere beruchte oefening aangehaald: jezelf laten vallen van een stoel en erop vertrouwen dat de groep je vangt. Vanuit de zaal lijkt het simpel, maar het is doodeng om te doen. Dat deze jongeren dat moeiteloos kunnen, benadrukt nog maar eens het groepsgevoel.

Tegen die tijd lijkt de nadruk in de voorstelling verschoven. Waar je eerst nog individuen ziet opgaan in een identiek bewegende groep, zie je later meer groepsformaties waarin individuen juist hun eigenheid kunnen behouden. In de finale schudt choreografe Carli Gellings de voorstelling op door alleen Tobbe Bosmans op het podium te houden en hem een danssolo te laten doen. Als de rest terugkeert en hem probeert te imiteren, zien we elf totaal verschillende variaties op dezelfde choreografie. Allemaal unieke dansers die toch samen een team vormen, daarmee geeft We Go Places een beetje hoop voor de toekomst. En dat kunnen we allemaal gebruiken.

Foto: Clara Hermans