Koen De Preter is net een 21steeeuwse homo universalis: zo kwiek en gezwind springt hij in zijn eclectische dansvoorstellingen van de ene naar de andere stijl en sfeer. Zijn nieuwe solo Dancing zit vol simpele, maar originele en esthetisch knappe vondsten.

Alles wil de Antwerpse choreograaf zelf doen in deze eerste danssolo sinds 2004. Hij begroet het publiek bij het binnenkomen, bedient zelf licht en muziek, en rijgt al dansend een bonte reeks nummers aaneen. Net alsof je een uurtje mag binnenkijken in zijn repetitiestudio. Al zijn de scènes en overgangen gelukkig wel zo uitgepuurd dat je nooit het gevoel hebt naar een work-in-progress te kijken.

Wat meteen opvalt: Dancing is erg grappig. Dat geldt voor het hele stuk, maar zeker voor de openingsscène. Daarin bespeelt De Preter een mini-synthesizer. Hij maakt er een hele choreografie van: eerst met zijn handen die over het klavier dansen, daarna al liggend op zijn buik met zijn tong die de toetsen beroert. Een geslaagd huwelijk tussen beweging en muziek.

Vlak daarna volgt een chearleadernummer met zwarte pompons, maar dan ontdaan van alle kitsch. Het begint ingetogen op gitaarmuziek en ontaardt als een showballet op beats van Daft Punk. We zijn dan amper tien minuten verder, maar met de knipogen naar musical en jumpstyle hebben we al een dansstijl of vijf achter de rug. Het lijkt wel So you think you can dance!

Bij De Preter staat het plezier én de noodzaak van het dansen dan ook altijd voorop. Al sinds zijn producties bij fABULEUS, denk aan de internationale hit We dance to forget, toont hij zich een genereuze, no nonsense-choreograaf die zich laaft aan populaire cultuur. Hij denkt in losse, nevengeschikte scènes, net als Jérome Bêl in zijn meesterlijke The show must go on.

Zo laat De Preter in Dancing voortdurend muziekstijlen en dansgenres met elkaar clashen, wat verrassende combinaties oplevert. Door één parameter te veranderen, krijgt een scène een heel nieuwe betekenis. Balletsprongen maken met enkel een truitje aan en daaronder een zwabberend geslachtsdeel? Moeilijk om bij zoveel tegendraadsheid niet te gniffelen.

Hét hoogtepunt uit Dancing is het midden. Na een lange, pompende discotheekscène met stroboscopisch licht schroeft De Preter het tempo even terug. Spiernaakt en met zijn armen gespreid, als was hij Da Vinci’s Man van Vitruvius, draait hij cirkels om zijn as en in de ruimte. Zijn mooie lichaam, dat uit de ideale renaissance-proporties lijkt gesneden, schrijdt daarbij doorheen witte lichtvlakken in de vorm van een driehoek, een bol en een rechthoek, die om beurt feller oplichten en weer dimmen. Het is een prachtig, poëtisch beeld.

De scènes die volgen zijn iets minder dwingend. Als een speelvogel onderzoekt De Preter daarin verder de mogelijkheden van een rol rode balletvloer, de zwarte theaterdoeken en een laser. Zijn vondsten prikkelen altijd, maar nijgen soms al eens naar een gimmick.

Zelf omschrijft De Preter Dancing als trashier en confronterender dan zijn vorige, zachtere projecten, waaronder het ontroerende duet Journey met de (toen) 89-jarige Alphea Pouget. Daar valt wat voor te zeggen, al onthouden wij toch vooral de grote, charmante vrijheid die deze krachtige solo uitstraalt en die ons meer dan eens aanzette tot meewiebelen op onze stoeltjes.

Bij Koen De Preter geldt: alles is dans, tot het lichtplan toe. Maar evengoed: dans is alles. Want wat zou hij anders doen?

Foto: Bart Grietens