Een collectieve huivering gaat door de zaal. Roerloos staat Isolde terwijl ze haar geliefde Tristan nog eenmaal bezingt. We zien haar wel, maar tegelijkertijd ook niet meer: zij is in het tegenlicht al een schim, niet meer dan een schaduw van de vrouw die zij was toen hij nog leefde. De vraag ‘Soll ich atmen, soll ich lauschen?’ heeft zij al beantwoord. Zij is voorbij elke emotie. Het is een van de hoogtepunten in een betoverend mooie operaproductie met nagenoeg perfecte solisten, een prachtig spelend Nederlands Philharmonisch Orkest en een minimalistisch decor dat al even minimalistisch maar buitengewoon betekenisvol wordt uitgelicht.

Licht en vooral donker spelen een cruciale rol in Wagners opera. Zelfs voordat Tristan en Isolde de liefdesdrank hebben gedronken, kunnen zij het daglicht, de realiteit niet verdragen. Hij heeft immers haar geliefde gedood en voert haar nu als bruid naar Koning Marke, maar weet dat zij het was die zijn wonden heeft verzorgd. Zij had hem toen al kunnen doden, maar deed dit niet, wat we hier in de schimmige openingsscène al te zien krijgen.

In de tweede akte verlangen beiden vooral naar de donkere liefdesnacht, maar in hun grote duet bezingen zij vooral de dood, het ‘Nie erwachen’. Het is daarom geen provocatie van regisseur Pierre Audi en lichtontwerper Jean Kalman om juist het extatische slot van dit duet in nagenoeg totale duisternis te plaatsen, maar een prachtige vondst: niet meer Isolde, niet meer Tristan, maar eeuwig eindeloos één-bewust. We zien ze amper, maar horen des te beter hoe hun stemmen zich met elkaar verstrengelen – tot het moment dat het verlossende akkoord eindelijk binnen handbereik is, maar door de realiteit wreed wordt verstoord.

In zijn gehele lichtontwerp maakt Kalman geen gebruik van de immense batterij lampen die in meerdere rijen aan het plafond hangen, maar belicht alles zeer sober maar uiterst effectief vanaf de zijkant en in de derde akte ook vanaf de achterkant. Heel even wordt dan ook Koning Marke wel van bovenaf uitgelicht, maar in de vijf uren die de opera duurt valt dat amper op. Doordat elke handeling tot de meest elementaire kern is teruggebracht, krijgt de enscenering iets kils maar onderstreept tegelijkertijd het constant aanwezige doodsverlangen.

Ontsierde een hellend grasveldje waarop vooral veel letterlijk werd gerollebold de tweede akte in de vorige Tristan und Isolde van de Nationale (toen nog Nederlandse) Opera in 2001, hier overheerst distantie. Geen innige omhelzingen, slechts het liefdevol en berustend de voorhoofden tegen elkaar laten rusten tijdens een reis die onherroepelijk maar een mogelijk eindpunt heeft. Met enige moeite valt in de gebogen sprieten nog iets van een lieflijk grasveldje te herkennen. In werkelijkheid liet decor- en kostuumontwerper Christof Hetzer zich inspireren door kaakbeenderen van walvissen die Tikiġaq-stam in Alaska als hek om hun begraafplaatsen in de grond staken. De dood is in deze Tristan und Isolde niet alleen in de derde akte alom tegenwoordig.

Ook de eerste akte is er vanaf het begin vol van. De metershoge en vaak ogenschijnlijk maar wat doelloos bewegende panelen die zo hooguit het verblijf van Isolde en Brangäne creëren of een opkomst meer dramatische zeggingskracht geven, zijn veel meer en precies dat. Ze zijn ontleend aan de serie Shipbreaking van fotograaf Edward Burtynsky. Daarin onderzoekt hij de vaak ronduit bizarre reizen die enorme schepen ondergaan om op de goedkoopst denkbare plaatste te worden ontmanteld, resulterend in apocalyptische foto’s die van een andere planeet lijken te komen. Net zoals Tristan en Isolde reizen zij alleen maar met als doel niet meer zijn.

Zijn al deze visuele inspiratiebronnen meteen duidelijk? Nee. Ze nodigen nadrukkelijk uit tot nader onderzoek, dieper nadenken. Is deze productie er daarmee weer een die het Amsterdamse operapubliek in twee kampen verdeelt? Waarschijnlijk, maar juist dat is ditmaal niet nodig. Nergens zit de diepere laag de zangers in de weg. Integendeel: zelden een Tristan und Isolde gezien die de solisten zoveel ruimte biedt. En stuk voor stuk grijpen zij die kans met beide handen aan.

Voor de loodzware titelrollen heeft De Nationale Opera sterren van wereldfaam aangetrokken en dat bewijzen ze. Zowel Stephen Gould (Tristan) en Riccarda Merbeth (Isolde) beschikken niet alleen over het obligate volume en uithoudingsvermogen, maar leggen in zowel de zachte als de op vol volume gezongen passages variatie, emotie en bovenal tekstbegrip. In overtreffende trap geldt dit voor Günther Groissböck (Marke) die in zijn twee grote aria’s de combinatie van woede, liefde, frustratie, onbegrip en begrip feilloos weet te verklanken.

Al even indrukwekkend zijn de secondanten van Tristan und Isolde. Worden zij in vele producties weggeblazen, hier zijn zowel Michelle Breedt (Barngäne) en Iain Paterson (Kurwenal) van begin tot eind hun gelijken. Ook de kleinere rollen zijn uitzonderlijk luxe gecast met Andrew Rees (Melot), Roger Smeets (stuurman) en Martin Piskorski (een jonge zeeman).

Onder leiding van Marc Albrecht stijgt in de orkestbak het Nederlands Philharmonisch Orkest tot grote hoogte, met niet vaak gehoorde nuances, een ontzettend ruim klankbeeld en buitengewoon veel ruimte voor de solistische passages.

Met deze productie markeert Audi zijn aanstaande vertrek aan het eind van dit seizoen als artistiek directeur van De Nationale Opera. In dertig jaar werkte hij niet alleen samen met tientallen regisseurs, ontelbare zangers, maar ook met vele beeldende kunstenaars, variërend van Karel Appel (een wonderschone Zauberflöte) en Anish Kapoor (Parsifal) tot kunstenaar en filmmaker William Kentridge (Lulu). Alle ‘volwassen’ Wagner-opera’s kwamen aan bod, de meeste door hemzelf geregisseerd, waaronder voor het eerst een complete geënsceneerde Ring. Met deze Tristan und Isolde levert Audi een fraai slotakkoord.

Foto: De Nationale Opera