De voorstelling is een wrange parodie op de competitiesfeer in professionele kringen, gesitueerd in het eigen werkterrein van de twee slagwerker-acteurs, de klassieke muziekwereld. Het zou een heel vrolijk-hilarische voorstelling kunnen zijn, maar al snel vergaat het lachen ons, het publiek. 

De twee, soms in de rol van collega’s, soms in de rol van docent-student of dirigent-orkestmusicus, overschrijden al snel duidelijk elkaars grenzen. Tot en met een striptease-scène (tot op het ondergoed) waarin eerst de man de vrouw de kleren uittrekt – terwijl ze doorspeelt – vervolgens andersom. Daarna kleedt zij zichzelf met zijn kleren weer aan en hem met haar kledingstukken.

In de sobere omgeving van een voormalige machinewerkplaats op het Bickerseiland, Salon IJzerstaven, wordt toch nog verhoudingsgewijs, onopgesmukt, veel theatertechniek gebruikt. Het openingsbeeld is fenomemaal. Tussen twee coulissen zien we, wit van boven belicht, links en rechts een trommel, trommelstokken en handen, die al snel razendsnel en spatsynchroon ritmisch complexe drumpatronen beginnen te spelen. Dat gaat zo een paar minuten door totdat de muziek stokt. De stokken blijven echter in de lucht hangen, terwijl even later de twee spelers tevoorschijn komen. Hebben we mechanische drummers gezien en was het daardoor zo spatgelijk?

Maar vervolgens pakken de twee hun stukken en de rest van de voorstelling begint. Er komen twee vuilniszakken met rommel naar beneden. Lege conservenblikken worden omgetoverd tot twee drumstellen. Er zitten twee grote trommels tussen, die ze ook bedienen, en er is een scène waarin opwindbare speelgoedtrommelaars hun trommels bedienen. Kortom, voor een serieuze musicus is zijn instrument alles en domineert dat voor je het weet je hele leven.

In een andere scène, ook uit het leven als musicus gegrepen, bevinden de twee zich in een overvolle orkestkantine, waarin er geen andere plaatsen over zijn dan tegenover elkaar waardoor ze toch moeten communiceren. Maar schuchtere pogingen om er dan maar het beste van te maken – door elkaar de pepermolen en het zoutvaatje door te geven – stranden weer in wederzijdse agressie. Waarna de scène ontaardt in een dubbele slagwerksolo met de borden en schalen van het eetgerei, die elk een fraaie toonhoogte blijken te hebben, waardoor er toch iets van harmonie ontstaat.

Een andere scène betreft hoe het allemaal zo is gekomen, aan de hand van videofragmenten uit familiearchieven. Van Yung-Tuan Ku, met een master slagwerk afgestudeerd aan het Amsterdams Conservatorium, zien we hoe ze voor het eerst een vleugel (de familie-grand piano?) beroerde, misschien bij haar ouders thuis. Van Che-Sheng Wu, afgestudeerd in slagwerk aan het Artez conservatorium in Zwolle (beiden afficheren zich overigens als multidisciplinair), krijgen we ook beelden te zien van zijn vroegste jeugd en hoe hij tijdens zijn schooljaren een virtuoze banddrummer en vermoedelijk een klasheld werd. Toen was, of leek, alles nog lief en onschuldig.

Foto: studiomapanl