Heather Ware en Hilde Elbers houden niet alleen van zweterige studio’s maar ook van het frisse buitenleven. De kracht van de natuur kan mooi en bevrijdend zijn, maar ook omslaan in bedreigend. De danseressen combineren hun passies in The beauty of falling apart, waarin ze elkaars solo’s dansen. Kunst en natuur, hart en hoofd, hebben hun eigen bekoring en gevaren, die elkaar verder kunnen brengen.

In de beschrijvingen van de solo’s van Elbers en Ware op het programmablad, die voor de verandering eens zinvolle informatie geven, komen de overeenkomsten en de verschillen in bedoeling duidelijk naar voren. Ware zoekt in A fine kind of madness naar de risico’s van klimmen, maar ook van bijvoorbeeld verliefd worden, van de momenten waarop je beseft dat je niet meer terug kunt.

Elbers danst die solo, die vaak begint met hoog uitgestrekte armen die houvast lijken te zoeken aan een rotswand. Er komen meer klimgrepen in de choreografie voor, en er zijn momenten dat het niet lukt. Wares eigen klimervaringen in de Canadese natuur bij Banff, waar ze is opgegroeid, zorgden vast voor inspiratie.

Vallen hoort erbij; zonder lef kom je niet verder. Het is maar te hopen dat je voorzien bent van voldoende zekeringen. Het leven zelf helpt je trouwens je eigen beveiliging te organiseren en waarborgen. Ieder maakt zijn eigen touwen, al is de een daar succesvoller in dan de ander.

Elbers onderzoekt in The barren lands iets soortgelijks, maar kijkt niet naar omhoog, maar naar binnen. Zij vraagt zich af hoe we ons kunnen verzoenen met onze in wezen primitieve aard. Hoe verhouden we ons tot onze instincten en driften? Kunnen we die energie gebruiken zonder erdoor gestuurd te worden?

Twee soli, met een vergelijkbaar uitgangspunt, maar met sterk verschillende uitwerkingen. Ware durft in The barren lands haar solo langzaam op te bouwen, de bewegingen in zich geboren te laten worden en die te intensiveren. Ze begint peinzend en beschouwend. Eerst maar eens nadenken. Daarna komt de nadruk op het bekken te liggen – daar komt de oerkracht vandaan. Daarnaast doet haar hoofd uitdrukkelijk mee. Gaandeweg wordt haar lichaam een pulserend hart, met armen die als antennes de impulsen opvangen. Ook overgave kan schoonheid opleveren.

Elbers is sterk in contrasten. Ze begint in A fine kind of madness vaak met alle vezels gespannen, met handen omhoog alsof ze zich aan een rotswand vastklampt, gaat over in sidderingen vanuit het middenrif en ploft dan plotseling slap neer als een marionet die haar draadjes kwijt is. En dan weer opnieuw proberen.

Twee sterke danseressen gaan aan het werk met intrigerend bewegingsmateriaal, al is het gevecht over wat werkt en wat minder effectief is nog niet helemaal uitgevochten. Een deel van het publiek wordt wat ongemakkelijk van lange langzame delen, soms ook nog zonder muziek. Als die er wel is, is die van Arthur van der Kuip. Zijn stukken geven prettig veel ruimte aan het geluid van akoestische instrumenten (strijkers, claves) en leunen soms aan tegen minimal music. Elbers en Ware zijn soms op de vloer aanwezig bij elkaars dansen, maar gaan de interactie nog nauwelijks aan. The beauty of falling apart maakt nieuwsgierig naar een voorstelling waarin ze dat wel doen.

Foto: Willam van der Voort