Witte draperieën bepalen het toneelbeeld. Terwijl klaterende pianoklanken door de ruimte zweven, benadrukken langzaam oplichtende strepen van licht in verschillende kleuren de desolate sfeer. In een uitsparing is het silhouet van een man met cowboyhoed zichtbaar. Een zwarte cirkel hangt boven de speelvloer. De maan?

De openingsscène van How a Falling Star Lit Up the Purple Sky zou zo maar het begin kunnen zijn van een film van John Ford of Sergio Leone. Ieder moment verwacht je een cowboy die loom op zijn paard komt aansjokken om orde op zaken te stellen. Of een postkoets die door bandieten wordt overvallen. Of een godvrezende familie die met een huifkar westwaarts trekt om in the promised land een bestaan op de bouwen.

Met deze clichébeelden wil choreograaf Jeremy Nedd, samen met de dansers van Impilo Mapantsula, afrekenen. Of liever: hij wil die beelden en verhalen confronteren met andere werkelijkheden. Met die van Zuid-Afrika bijvoorbeeld, waar tijdens het apartheidsregime in de jaren vijftig en zestig pantsula ontstond, de dansvorm met razendsnel voetenwerk die begon als een onschuldige streetdance-competitie, maar die zich ontwikkelde tot een sociale protestbeweging. Met een aantal specifieke kenmerken als schreeuwen, aanmoedigen en uitdagen. Maar ook met het etaleren van trots en zelfvertrouwen.

Dat blijkt uit de tweede scène, als het toneel plots baadt in een oranje gloed en de dansers een voor een hun opwachting maken. Begeleid door Curtis Mayfield’s versie van Walk On By, met heerlijk jankend gitaarwerk, showen ze hun kostuums uit de beginjaren van de pantsula. Alsof ze middenin de woestijn over een catwalk lopen.

In die muziekkeuze schuilt overigens al een thema van de voorstelling. Het nummer van Burt Bacharach en Hal David werd een hit in de uitvoering van Dionne Warwick, een versie die later in de voorstelling ook te horen is. Maar is het bij Warwick een bijna lichtvoetig gebroken-liefde-liedje, in Mayfield’s vertolking wordt het een hartverscheurend drama over de wonden die het verleden heeft veroorzaakt en waaraan de ik-persoon niet meer wil worden herinnerd: ‘Because each time I see you/ I break down and cry’. Maar ook: ‘Foolish pride/ that’s all that I have left’. Zo wordt dat nummer ineens een symbool voor de jarenlange onderdrukking van zwarte Zuid-Afrikanen en wordt de trots van de eigen subcultuur omarmd. ‘Foolish’ weliswaar, maar dat lijkt hier eerder een positief ding.

Vier de gekte! En dat is wat ze doen. Tijdens de ‘modeshow’ al, als zelfs het met een olijke blik wijzen naar een jaspand al uitbundige kreten losmaakt, maar vooral daarna, als hun extatische dans losbarst. Mooi is ook dat leeftijdsverschil geen enkele rol speelt. Jonge en oude dansers hebben precies dezelfde status, het respect is wederzijds.

En toch heeft de uitgelatenheid voortdurend een donker randje. Alsof de jarenlange geschiedenis van onderdrukking en uitsluiting nog steeds doorettert. Dat spreekt al uit de titel, die ontleend is aan Hank Williams’ liedje I’m So Lonesome I Could Cry, maar ook uit de behandeling die Over the Rainbow krijgt. Dat is natuurlijk al een liedje over eenzaamheid en verlangen naar een mooiere wereld, maar hier blijft er van dat verlangen niets over. In een instrumentale versie wordt het finaal door de cementmolen gehaald tot er niets anders rest dan een amorfe brok geluid.

Zo vertelt How a Falling Star Lit Up the Purple Sky in aangrijpende beelden en woeste dansen een geschiedenis, waarin met vallen en opstaan gezocht wordt naar een eigen identiteit. Een identiteit die gebonden is aan een eigen land, zegt een tekst die halverwege op het doek wordt geprojecteerd. Zolang dat land er niet is, zijn ze veroordeeld cosmic hobos te blijven.

Het zal tot na het slotapplaus duren voordat alle remmen echt los mogen. De verhalen zijn verteld, het is tijd om feest te vieren.

Foto: Lucas Kemper