In 2015 studeerde de Japans-Koreaanse Jija Sohn af van de Amsterdamse SNDO met de voorstelling Tamago, dat ‘ei’ betekent. Nu, drie zomers later, herneemt ze de voorstelling tijdens Live Art Breda. Duidelijk zichtbaar is dat een aantal elementen die we hebben leren kennen in het werk van Sohn er al vanaf het begin in zitten: glitter, zoete kleuren, vrolijke Aziatische popmuziek en die blik waarmee ze aan het werk is: geconcentreerd, licht in zichzelf gekeerd en sensueel. Een mix die intrigeert.

Bij het binnenlopen in de oude loods die als locatie dient, liggen de balen hooi aan de zijkant naast de deur opgestapeld. Op de vloer liggen her en der verdwaalde hooisprieten en ook het decor blijkt te bestaan uit hooibalen. Antihistamines uit de kast dus, voor wie er niet tegen kan. Maar voor de performer betekent het materiaal veel meer dan een uurtje kriebelende ogen. Het hooi is multifunctioneel decorstuk, tegenspeler en te overwinnen obstakel ineen.

In een roze shirt met een glitterhesje erover, dunne zwarte panty en zwarte lakleren veterboots zit Sohn op een stapel balen linksachter op de vloer. Over haar hoofd heeft ze een doorzichtige perspex kubus die haar neus platgedrukt: het maakt haar gezicht tot masker. Rechtsvoor op de grond staat een heel aantal gekleurde eieren, grotere en kleinere. Paars, turquoise, roze, en glitters. Heel, heel langzaam draait ze haar gezicht naar voren, richting publiek. Daarbij wijken ook de benen ver uiteen. Gedurende een tijd ziet het eruit alsof ze op het punt staat te gaan baren. Is het een associatie die door die eieren wordt opgeroepen? Haar lichaam, met een holle rug en spanning op die benen, drukt urgentie uit. Haar blik blijft ondoordringbaar. Komt er al iets?

De voorstelling bouwt vanuit die sereniteit heel gestaag op. Ze zakt van haar zitplaats en gaat traag op pad door de ruimte, voortdurend contact houdend met de baal stekelig hooi die ze meeneemt. Hij ligt zwaar op haar rug terwijl ze op handen en voeten de vloer overkruist, ze houdt hem omhoog met haar wang terwijl ze hem naast zich op de grond laat glijden, en liggend op haar rug neemt ze hem als een geliefde in een omarming – de in dunne panty gehulde benen slaat ze eromheen. Je voelt bijna hoe de sprieten door het nylon in die dijen prikken. Het kledingstuk vertoont inmiddels dan ook volop haken en ladders. Het kubusmasker is verdwenen en haar gezicht is nog gefocust maar niet meer zo ongenaakbaar.

En dan is er muziek en maakt de danseres zich los van haar last. En hoe. Tegen de muur ermee, ze sleurt en sleept en gooit met haar materiaal, werkt de strak opgebonden balen los tot de dansvloer eruitziet als een boerenstal. Hooi in haar lange haren. Bruusk vertrekt ze door de deur in de achterwand, die ze openlaat terwijl ze in de onbekende ruimte daarachter, uit het zicht, bezig is iets in elkaar te zetten. De geluiden laten je raden. Ze komt naar buiten met een buggy. En nu is de blik fier uitdagend, deze vrouw heeft haar groef gevonden, ze beent voor haar publiek langs met haar hagelwitte kinderkarretje en kijkt ons een voor een aan. En vult dan de buggy met een glinsterend roze ei dat ze voorzichtig uit het groepje glittereieren tilt.

Nederland is een land van gras. Meteen buiten de stad beginnen de weilanden, vlak grasland waar alles openligt – ook het nest van de weidevogel. Is dat wat Sohn is opgevallen toen ze hier naartoe verhuisde? Heeft ze geworsteld met haar identiteit, geprobeerd het grassige land zonder verstopplaats te omarmen? Voelde ze zich in een doorzichtig hokje ‘Aziatische vrouw’ geplaatst? Is zij het roze glitterei, in haar nest van gedroogd gras? Wie broedt het uit? En als de schaal breekt, wat voor vogel onthult zich dan aan ons? Sohn zet zacht een liedje in voor haar eierkind. En even plotseling als een kuiken zijn snavel door een eierschaal prikt, breekt de voorstelling helemaal open, in alle Aziatische synthesizerpopglorie, en spreidt vogel Sohn haar bonte vleugels.

Foto: Nellie de Boer