Met RED besluit Luk Perceval zijn trilogie over The Sorrows of Belgium – het drieluik dat zich enerzijds laat lezen als een historisch gewetensonderzoek voor de Belgen, anderzijds als een psychoanalytische ontrafeling van geweld in zijn nationale én globale context. Achteromkijkend heeft Perceval daarmee betekenisvolle arbeid verricht. Herinneringsarbeid en een voorschot op de toekomst tegelijk – ook al is RED niet de sterkste van de drie.

De opbouw van het drieluik volgt zoals bekend die van de Belgische nationale vlag. In BLACK deed Perceval een wat ongelukkige poging om de Belgische koloniale geschiedenis (die in handen van een witte regisseur schreeuwt om een meerstemmige machtsdeling) in zijn (overigens erg mooie) eigen vormsignatuur te dwingen. YELLOW, door covid-omstandigheden aanvankelijk als theaterfilm gelost, was een vintage Perceval waarin gebeurde wat vooral Perceval zo meesterlijk kan: de lichamen van zijn acteurs laten spreken over de tekst heen. Deze intelligente analyse van het Belgische collaboratieverleden kreeg ook in zijn theatrale versie een epische, filmische dimensie waarin macht en geweld leesbaar werden als de veruiterlijking – letterlijk, in extatische lichamen – van een onstilbare zucht naar genot. De particuliere geschiedenis met namen en data, die overigens ook in al haar complexiteit werd verteld, kreeg van Perceval zo zijn dieperliggende wortels in de aard van het beestje ‘mens’ zelf.

En nu is er dus RED, waarin het onderzoek naar de oorsprong van geweld wordt verder gezet, en waarin zoals ook in de voorgangers verschillende oorzaken (geopolitieke, economische, sociologische, psychologische, …) worden samengenomen. Perceval landt in de zeer recente geschiedenis, bij de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 op de luchthaven van Zaventem en in het Brusselse metrostation Maalbeek. Aanslagen die werden opgeëist door IS en de Belgen op één ochtend tijd wakker schudden uit hun comfortabele zelfbeeld van gezapig Bourgondisch volkje: hun hoofdstad bleek een hellhole, broeinest voor geradicaliseerde moslim-elementen. RED speelt zich af kort voor die aanslagen, wanneer het geweld nog niet heeft plaatsgevonden, maar wel, zowel materieel als mentaal, ‘in voorbereiding’ is.

Het begint met een rots – een man als een rots. Onverzettelijk zit hij op zijn stoel, centraal op de bühne, om hem heen cirkelt een meute steeds wanhopiger wordende mensen, die hem toeschreeuwen: Spreek! Parle! Speak! Maar hij zwijgt, je suis sans voix, tot het zijn tijd is om zijn verhaal te vertellen. Dit fictieve personage is de vader van een van de terroristen, die in de verhoorkamer niet enkel door de autoriteiten wordt ondervraagd, maar ook door de toekomstige slachtoffers van zijn zoon. Dat betekent dat in het koor van smekelingen dat rondom hem opklinkt niet enkel ‘professionals’ te horen zijn, die bezig zijn met de terreurdreiging, maar ook de soms banale gedachten van ‘de gewone’ Belg, met zijn eigen besognes, zich niet bewust van het feit dat hij binnen afzienbare tijd een plek in de geschiedenis zal innemen als een van de 35 doden of 340 gewonden. Hier brengt Perceval ‘de gemeenschap’ op scène, in al zijn verscheidenheid.

Het interessantste aan RED is eigenlijk de grote lijn die met deze voorstelling wordt getrokken over zijn twee voorgangers heen. Op geopolitiek vlak is de beweging duidelijk van België als centre du monde (als koloniale macht over ‘verre gebieden’) naar een België als deel van Europa (tegenover een agressief Duitsland) en naar België als brandpunt van globalisering: de wereld die eens zo comfortabel veraf bleef blijkt zich binnen de grenzen te bevinden – en die wereld (met de ander en zijn andere cultuur, andere religie, …) gaat niet meer weg. Daarmee maakt Perceval, minder aan de oppervlakte dan in YELLOW (waar het letterlijk onderwerp van gesprek was) het nationalisme van vandaag belachelijk: wat een uitgewoond idee, dat van ‘autochtoon’ zijn, wanneer de terroristen van 22 maart een Belgisch paspoort blijken te hebben.

Een tweede lijn is die van de verknoping van het persoonlijke met het politieke, van micro- met macroniveau. Waar in BLACK de focus nog het meest lag op de grote geopolitieke gebeurtenissen, toont YELLOW duidelijk hoezeer de vernedering van de Vlamingen tijdens WO I ten dele de brandstof leveren voor de Vlaamse collaboratie, en die redenering is nog veel sterker in RED: het terroristische geweld is niet zozeer het resultaat van een Groot Kwaad Plan, als het resultaat van een geweldscumul in omgekeerde richting: decennia van westers superiorisme, ongelijke onderwijskansen, structureel racisme – hier resoneert BLACK vollenbak in RED. Maar als geweld reageert op geweld, is er dan wel een wortel te vinden? En een schuldige?

(Zijgedachte: zo bevraagd lijkt de insteek van Perceval plots iets religieus te hebben – ik ken zijn achtergrond of overtuiging niet, maar ergens schemert er iets van het Vlaamse katholicisme door in deze zoektocht naar de wortel van het kwaad, en de naastenliefde waarmee Perceval de schuld wenst te versnipperen over veel partijen, of ervoor terugschrikt een schuldige aan te wijzen. Als niemand hoofdelijk schuldig is zijn we allemaal schuldig – en daar hoeven we ons dus niet verder om te bekommeren. Elke partij in RED is gewelddadig: de terroristen, de Amerikanen, de Irakezen, de linkse intellectuelen, de politie, de slachtoffers. En ook wij, de passieve ‘toeschouwers’. En vervolgens verlaten we de theaterzaal, ego te absolvo. Is dat niet een wat makkelijke morele uitweg?)

De continuïteit tussen de drie voorstellingen krijgt een vertaling in het decor, in de centrale biljarttafel die er al was in BLACK en YELLOW en nu terugkeert, zij het aan flarden geblazen. Brokstukken en tv-schermen hangen in de lucht, alsof decorontwerper Annette Kurz de realiteit van het gebeurde ook letterlijk naast de mediarealiteit heeft willen plaatsen. Zo gaat het immers: nauwelijks is het geluid van de explosies uitgestorven of het gebeurde krijgt een tweede leven op schermen, waarbij nieuwe verhalen, nieuwe realiteiten en interpretaties ontstaan. De tekst is een compilatie van gefragmenteerde innerlijke monologen van de personages, die zo slechts gaandeweg iets van hun identiteit verraden: naast de vader van de terrorist (die met mondjesmaat zijn eigen, gruwelijke verhaal lost) is er die andere vader, die zijn geliefde dochter naar Irak zag vertrekken om daar met een IS-strijder samen te leven, maar er is ook de museumsuppoost met een alcoholprobleem, de homo die niet uit de kast is, de rechercheur met zelfmoordgedachten, de radicaliserende tiener, de geadopteerde vrouw die zelf een adoptiedochter gaat ophalen in Zaventem.

Allemaal verlangen ze antwoorden van de de zwijgende vader, maar de vragen betreffen henzelf, hun eigen angsten en frustraties. De vader is maar een spiegel op wie al hun verlangens afketsen – door zijn zwijgen laat hij hen kijken naar zichzelf. Het is trouwens geen toeval dat niet de terrorist zelf centraal staat, maar zijn vader. Veel van de kleinmenselijke verhalen in RED gaan over ‘ouderschap’ en de manier waarop, op dat interpersoonlijke niveau, trauma’s worden overgeleverd – een feit dat door Perceval ook naar sociologische, politieke schaal wordt geëxtrapoleerd.

RED bestaat op die manier vooral uit innerlijke reflectie, en daarin verschilt het bijvoorbeeld van het meer handelingsgerichte YELLOW. Eigenlijk is de bijna twee uur durende voorstelling een comprimering van de tijd: gedachten en overwegingen die in enkele seconden tijd en vaak simultaan door iemands hoofd schieten worden hier traag en dramatisch uitgesponnen, afgespeeld in slow motion, net zoals de lange travelling shot die op de beeldschermen langs de gevels van ‘gewone’ huizen gaat. Daardoor sleept RED al van bij het begin.

Veel meer dan in BLACK en YELLOW wordt alles geëxternaliseerd in het woord. De muziek van Sam Gysel maar ook de lijven van de acteurs komen veel minder aan bod, de personages zijn talking heads: they tell, don’t show. Maar het vervelendste neveneffect van deze regiekeuze (waarin de tekst primeert als voornaamste betekenisdrager) is dat de morele posities bijna slaapverwekkend duidelijk zijn, zelfs als ze flou zijn. Ik bedoel: wanneer personages uitspreken hoezeer ze worstelen en twijfelen is dat nog steeds een afgelijnde positie, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. De personages zijn transparant, ze roepen bij ons geen twijfels op. Ze zijn illustratief voor wat ze verkondigen, zonder de minste frictie.

RED heeft zo weliswaar de intellectuele kwaliteiten van de voorgangers, maar mist de heftige fysieke component. Het is een praatstuk, dat vooral uit zijn positie in de rij – door de lijn die het trekt in verhouding tot zijn voorgangers – zijn grootste waarde put. Op dus naar The Sorrows of Belgium, de marathon.

Foto: Michiel Devijver