Eindelijk is deze opera ook in Nederland te zien, zo’n kleine dertig jaar na de première in het Londense Almeida Theatre. Het is de Nederlandse Reisopera (en niet de voormalig artistiek leider van dat theater Pierre Audi) die het initiatief nam om deze (kamer)opera voor vier zangers en 15 instrumentalisten aan het Nederlandse publiek aan te bieden.

Dirigent Otto Tausk laveert het instrumentale en vocale ensemble behendig door de smakelijke partituur, regisseur Paul Carr doet met vergelijkbare voortvarendheid hetzelfde met zijn vier zangers en drie dansers/mimers die aan de zangerscast toegevoegd zijn. Alle medewerkers lijken met plezier het publiek te willen overtuigen van de kwaliteiten van deze partituur van een componist die in 1995 een jongeman van 24 was.

En briljant is deze partituur zeker: op fantasievolle wijze becommentarieert het ensemble als zelfstandig en onafhankelijk element de handeling op toneel voortdurend: ironisch, sarcastisch soms zelfs, maar ook vol mededogen en met een flinke scheut humor. Verrassend zijn de kleuren die het ensemble uit de bak weet te toveren: regelmatig is het effect niet te analyseren door het te herleiden tot de herkenbare instrumenten die de bak vullen. Deze componist heeft geen electronica nodig om onnavolgbare kleuren aan zijn palet toe te voegen.

De gebeurtenissen worden in losse scènes gemonteerd en dit is niet het enige element dat deze opera gemeen heeft met Alban Bergs Lulu, dat qua thematiek verwant is. Tussen de verschillende losstaande episodes klinken instrumentale tussenspelen die erin slagen het tot een hecht en aantrekkelijk geheel te smeden. De affiniteit van het artistieke team met het materiaal, spat van elke scène af. Zoals in de uitspraak van de rechter in het proces dat tegen de protagonist wordt aangespannen, of in de slotscène, als de Duchess vanwege schulden haar hotelkamer moet opgeven: alles klinkt weloverwogen en vol zelfvertrouwen.

Die Duchess is gemodelleerd naar de hoofdpersoon in een beruchte echtscheidingszaak uit de vroege jaren zestig, waar de Duke of Argyll zijn vrouw beschuldigde van herhaaldelijk overspel. Over de drijfveren en motieven die de Duchess ertoe aanzetten om haar promiscue leven in te richten zoals ze deed, komen we weinig te weten. Gelukkig krijgen we geen pogingen tot goedkoop gepsychologiseer: de opera concentreert zich meer op de reactie van de buitenwereld op haar gedrag. Haar enige slachtoffer is de hypocriete publieke moraal van de vroege jaren zestig, en zeker niet haar echtgenoot die minstens even promiscu was maar die met een wit voetje uit de echtscheidingszaak tevoorschijn kwam, terwijl de publieke opinie zich hongerig tegen de Duchess keerde.

De Duchess wordt niet als slachtoffer geportretteerd: ze maakt haar eigen keuzes doelbewust, maar ze wordt ook niet getoond als abjecte dader: wij kunnen in haar slotscènes medelijden voelen met haar onrechtvaardig lot, maar ze briest ook ronduit racistische en antisemitische sentimenten in het rond.

Klassenbewustzijn is een element dat altijd mee resoneert op de tonelen en schermen van het Verenigd Koninkrijk, en zeker als het om schandalen in de hoogste kringen gaat zal de schrijver dat een bepaalde en soms zelfs bepalende rol laten spelen. Ook in deze opera zijn niet zozeer de seksuele mores van de protagonist het onderwerp, als wel de reacties van de maatschappij daarop. En dan zeker hoe de media hiermee omgingen, decennia voordat ze van het positief klinkende epitheton ‘social’ waren voorzien, maar ze gewoon roddelpers genoemd werden.

Componist Thomas Adès slaagt erin barokke coloraturen, romantische melodielijnen, expressionistische uitbarstingen, veristische effecten en popmuzikale interventies bij elkaar te houden door de hechte verknoping van tekst en acties, en dit alles begeleid met een vette knipoog, een uitgestoken tong, een intieme aai of een ferme klap van het instrumentale ensemble.

De zangers zingen en spelen vol overgave: Mezzo Laura Bohn als de Duchess, en Alison Scherzer met haar moeiteloze stratosferische coloraturen, de soepele tenor van Daniel Arnaldos, de geconcentreerde bas van John Savournin in alle andere rollen: tezamen vormen zij een ideaal ensemble, dat organisch aangevuld wordt met het queer trio dansers Nicky van Cleef, Ivan Montis en Davide Troiani. Een heerlijke avond opera is het resultaat.

Ook door de vormgeving (decor en kostuums: Dominique Wiesbauer, licht: Thomas C. Hase) is het hybride muzikale mengsel tot een evenwichtig geheel geworden: tekstelementen zoals Casper Neher verwerkte in de decors voor Brecht in de jaren dertig staan naast surrealistische reuzenschelpen die verwijzen naar Boticelli’s Geboorte van Venus. Vóór aanvang is op het voordoek een reproductie geprojecteerd die de toeschouwer verwelkomt: het is de gewraakte foto die zo’n hoofdrol zou spelen in de rechtszaak. Van meet af aan is het duidelijk dat het niet om de levensloop van de Duchess gaat, maar om de behandeling ervan door pers en publieke opinie.

Een terugkerend thema in de regie is de spiegeling: in de scène na de pauze waar de Duchess in 1970, dus enkele jaren ná de geruchtmakende rechtszaak, geïnterviewd wordt, is de journaliste identiek uitgedost als de geïnterviewde zelf. In het decor is een hele wand bedekt met een manshoge spiegel die een deel van de handeling terugkaatst, waardoor met name de gedanste scènes van de drie alter ego’s van de Duchess verdubbeld worden. Die alter ego’s hebben overigens een queer karakter dat goed past bij het gegeven dat de Duchess veel homo’s onder haar seksuele partners telde, maar daar liet ze zich liever niet over uit om hen te beschermen: begin jaren zestig was homoseksualiteit in het Verenigd Koninkrijk wettelijk verboden.

Een avond queer dellerigheid naast klassenstrijd, en er valt ook nog wat te lachen: is er een mooiere combinatie denkbaar? En in deze tijden waar dickpics en wraakporno lustig rondwaren terwijl in de kleedkamers van de sportscholen De Nieuwe Preutsheid heerst, heeft het thema niets aan actualiteit ingeboet.

Foto: Marco Borggreve Otto