In Het Nieuwe Nu pleit cabaretier Vincent Bijlo tegen hokjesdenken. Dat doet hij aan de hand van een aantal mooie, persoonlijke verhalen. Helaas lukt het hem niet altijd om het persoonlijke en het maatschappelijke op een interessante manier met elkaar te verbinden.

Welkom bij de club’, zeggen mensen tegen Vincent Bijlo als ze horen dat hij vijftig is geworden. Vreselijk vindt hij dat, want wat is dat dan voor club? Je behoort toch niet opeens tot een heel apart ras als je vijftig bent? Bijlo houdt er niet van om beoordeeld te worden op zijn leeftijd of, zoals ook vaak gebeurt, op zijn vermeende handicap. Hij is blind en dat beïnvloedt de manier waarop mensen over hem denken en met hem omgaan. Bijlo is op zijn best wanneer hij vertelt over de misverstanden waartoe dit hokjesdenken kan leiden.

Zo vertelt hij een prachtig verhaal over zijn aanmelding bij een vrijwilligersorganisatie. Bijlo wil graag zijn medemens helpen en daarom belt hij met een medewerker over de mogelijkheden. Als blijkt dat hij allerlei baantjes niet kan doen, bijvoorbeeld omdat je daarvoor auto moet kunnen rijden, biecht hij op dat hij blind is. ‘Ah, u hééft een zorgvraag’, reageert de man aan de andere kant van de lijn. ‘Nee’, probeert Bijlo nog, ‘ik wil zelf graag iemand helpen!’ Maar de medewerker is vastbesloten: Bijlo moet geholpen worden, anderen helpen zit er voor hem niet in.

In zijn verhaal over de vrijwilligersorganisatie komen het persoonlijke en het maatschappelijke op een mooie manier samen. Helaas weet Bijlo die verbinding niet altijd te leggen. Sommige van de persoonlijke anekdotes die hij vertelt zijn te particulier om indruk te maken: zo laat hij ons allerlei geluiden uit zijn jeugd horen, die niet echt gaan leven omdat hij weinig vertelt over de betekenis die die geluiden voor hem als kind hadden. Andersom mist Bijlo’s maatschappijkritiek soms diepte wanneer die niet verbonden is aan zijn persoonlijke geschiedenis. Vooral in de liedjes, soms serieus en soms grappig, komt Bijlo niet helemaal uit de verf. Hij heeft geen fraaie zangstem en de teksten zijn behoorlijk oppervlakkig.

De combinatie van ontroering en inhoudelijke scherpte bereikt Bijlo dan weer wel in de verhalen over zijn vader, een boze PvdA’er die als hij een borrel op had veranderde in een kwade PVV’er. Bijlo schetst hier niet alleen een mooi portret van zijn vader, maar bekritiseert ook meteen de huidige cultuur binnen de PvdA – kwaad zijn ze daar al lang niet meer, alle PvdA’ers zijn managers geworden – en laat zien dat er in ons allemaal een PVV’er schuilt. Jammer dat er niet veel meer van dit soort verhalen in Bijlo’s voorstelling zitten.

Foto: Annemieke van der Togt