‘We zijn er. Dat is wat telt.’ Met die liefdevolle constatering opent de voorstelling Leven van George Tobal en Adam Kissequel. Daarin moeten twee vrienden vrede sluiten met elkaars en hun eigen onvermogen, geen geringe premisse. Het is een mooi, intiem portret over vriendschap, over tekortschieten, over loslaten en vasthouden. Over dat wat telt: leven en dood.

De beladen proloog geeft lading aan de veel luchtigere vervolgscène, waarin Tobal en Kissequel zichzelf opvoeren als twee doorgewinterde vrienden: uitdagend, speels en oprecht betrokken. Ze hebben de gewoonte opgevat – vertellen ze in een energieke afwisseling van frontale, met elkaar versneden monologen en uitgespeelde scènes – om met enige regelmaat samen een trein in te stappen zonder concrete bestemming. Praten, elkaar bevragen, en pas uitstappen als de coupé te vol is. Of als ze zin hebben om even te wandelen. En tijdens zo’n treinreis ontmoeten ze de humorvolle, wildebrasserige Roos.

Met haar is het vriendschap op het eerste gezicht, maar al snel slaat het drama toe waarnaar in de proloog al werd gehint: ze krijgt kanker. En belandt daarmee in de wereld van ziekenhuizen, behandelplannen en chemotherapieën.

Op het moment dat de spelers het personage Roos opvoeren, gebeurt er iets op de speelvloer: een violiste komt op en strijkt muziek de ruimte in. Ze blijkt onderdeel van een strijkkwartet, dat gaandeweg steeds meer plek inneemt. In de sensitieve regie van Abdel Daoudi – die in eerdere regies zoals Geschiedenis van geweld of 233 ºC ook al een grote emotionaliteit op de toneelvloer wist te sorteren – wordt er regelmatig uitgerekt gezwegen: de spelers kijken voor zich uit, de muziek van Club Classique neemt het over, en dan krijgen emoties ruim baan. Op die momenten ontmoet je als kijker, via de muziek en de blikken van de spelers, ook je eigen omgang met rouw, verdriet en pijn – zonder dat het opgelegd wordt of geforceerd aanvoelt.

Leven, waarvoor Tobal de tekst heeft geschreven, gaat niet zozeer over de ziekte van Roos, maar over wat die ziekte met de twee jongens en hun vriendschap doet. Waar Tobal het gaandeweg niet meer opbrengt naar haar toe te gaan, lukt het Kissequel niet om weg te gaan. Ze zijn hetzelfde, constateren ze halverwege treffend: spiegelbeelden die bewegen in tegenovergestelde richtingen. En dan zijn er maar twee opties: afstand nemen of botsen.

De personages worstelen niet alleen met het voor de hand liggend verdriet, hun rouw en hun voorschot op die rouw, maar ook met zelfkritiek, of zelfs zelfhaat. De momenten tussen de regels, waarin de muziek het overneemt, zijn daarin cruciaal: de muziek laat emoties broeien en woekeren, maar gidst hen uiteindelijk ook weer terug naar elkaar.

Heel eventjes lijken de spelers, met het kwijtraken van hun vriendin, ook elkaar kwijt te raken. Maar dan betalen hun talrijke treinreizen en hun diepgewortelde traditie van elkaar blijven bevragen, zich uit. Er zijn, met al je onvermogen, banale gedachten en verdriet, is vaak al genoeg.

Foto: Christel de Wolff