De overduidelijke goede bedoelingen achter de multidisciplinaire bewerking van Hoe ik talent voor het leven kreeg gaan ten onder in een regie en choreografie die elkaar in fantasieloosheid naar de kroon steken.

In de deels autobiografische roman Hoe ik talent voor het leven kreeg kijkt auteur Rodaan Al Galidi terug op zijn jarenlange bestaan als asielzoeker. Het veelgeprezen boek geeft een ontluisterend maar zwartkomisch beeld van het gekmakende limbo van de asielprocedure vanuit de ogen van Al Galidi’s literaire alter ego Semmier Kariem.

Floris van Delft, artistiek leider van WAT WE DOEN, komt nu met een toneelbewerking, die zich uitsluitend op het azc-gedeelte van het boek richt. Het is een ambitieuze onderneming: Van Delft ging een samenwerking aan met ICK Amsterdam, George & Eran Producties en het Amsterdams Andalusisch Orkest.

Daarnaast zette hij in op het verzamelen van een grote groep statushouders als constante aanwezigheid op de scène. Bij een groot deel van de voorstellingen is bovendien een zogenaamde ‘expeditie’ opgezet: een randprogramma met exposities, films en ontmoetingen rondom de thematiek van de voorstelling.

Achter de overduidelijke en zeer waardevolle goede bedoelingen blijkt echter een nogal ongeïnspireerde theatervoorstelling schuil te gaan. Als regisseur is Van Delft op zijn best als hij theatrale vormen hanteert die het publiek actief bij de thematiek betrekken, maar in Hoe ik talent voor het leven kreeg is iedere vorm van interactie afwezig. Zijn regie is rechttoe-rechtaan en voegt niets toe aan het verhaal zoals dat in het boek te lezen is.

Sterker nog, de uitgepuurde kaalheid van het proza van Al Galidi wordt ondermijnd door het soapsausje dat Van Delft overal overheen giet. Dat wreekt zich nog het meest in de eendimensionale portretteringen van de azc-medewerkers, en in het cartooneske Russische accent waarmee Whitney Sawyer in de rol van azc-bewoner Jelena wordt opgezadeld.

Gelukkig weten George Tobal in de hoofdrol en Eran Ben-Michaël als onder andere azc-directeur Mark wel voldoende gelaagdheid aan hun rollen mee te geven. De twee hebben natuurlijk het voordeel dat ze al langer samen spelen: de dialogen tussen Tobal en Ben-Michaël zijn vanwege hun overtuigende chemie de sterkste in het stuk. In een vroege scène, waarin Kariem door een door Ben-Michaël gespeelde IND-medewerker wordt ondervraagd, maken ze beklemmend de kille bureaucratie van de asielprocedure tastbaar.

Een grote verandering ten opzichte van het boek is dat de andere personages grotendeels onzichtbaar blijven. Hoewel de roman erin slaagt om de andere asielzoekers die Kariem ontmoet individueel tot leven te wekken, worden ze in de bewerking van Van Delft (met uitzondering van Jelena) allemaal in een personage samengevoegd. Deze Milton blijft daarmee als een allegaartje voelen, hoezeer Adam Kissequel hem ook van een coherente identiteit probeert te voorzien.

De grote groep statushouders die vrijwel te allen tijde op de scène aanwezig is maakt het er niet beter op. Door hun stilzwijgende en eenvormige choreografie blijven ze een gezichtsloze massa. Choreografen Emio Greco en Pieter C. Scholten trappen bovendien in de valkuil die hun samenwerkingen met theatermakers wel vaker kenmerkt: een neiging tot oppervlakkige illustratie. Om het thema ‘wachten’ te onderstrepen staan ze in een rij, als er iets ernstigs gebeurt rennen ze als kippen zonder kop door elkaar, en uit arren moede gooien de makers er dan maar een plotselinge groepsdans tegenaan.

Als de spelers op het allerlaatst een voor een hun verhaal aan het publiek vertellen, voelt dat als een halfslachtige poging om alsnog de schijn van waarachtige representatie te wekken. Hoe ik talent voor het leven kreeg is een gemiste kans, een bewerking van een ongemakkelijk boek die het de toeschouwer zelf geen moment lastig maakt.

Foto: Mohammad Alzoabi