De kunstenaars hebben het koud, zo vlak voor kerst. De een wil zijn schilderij als brandhout verstoken, de dichter zijn toneelstuk. Dat laatste gebeurt: de vellen papier vatten vlam en er is warmte. Zo begint Puccini’s geliefde opera La bohème (1896), geïnspireerd door het feuilleton Scènes de la vie de bohème (1849-1851) van de Franse schrijver Henri Murger. Als de elegante diva Musetta en de melkmeisjes in het derde bedrijf zingen dat de echte liefde te vinden is ‘in een vurige mond’ en ‘in een jonge mond’, terwijl buiten de sneeuw valt, dan is het op prachtige manier duidelijk: La bohème gaat over koude en vuur, liefde en dood, winter en lente.

De Nationale Opera herneemt met La bohème de favoriet van december 2014 met slechts enkele veranderingen in de cast en de muzikale leiding. Ditmaal is Andrea Battistoni dirigent van het Residentie Orkest en niet Renato Palumbo van het Nederlands Philharmonisch Orkest. In de hoofdrollen vertolken Eleonora Buratto het ziekelijke meisje Mimì, Olga Kulchynska is Musetta en Sergey Romanovsky heeft de rol van dichter en Mimì’s geliefde Rodolfo. Thomas Oliemans is ook nu Schaunard, de musicus.

Destijds was het samenspel tussen orkest en dirigent niet helemaal optimaal en schreef Oswin Schneeweisz in zijn recensie zelfs van orkestbegeleiding die ‘hard en kil’ was. Ook Mischa Spel voor NRC Handelsblad noteerde over Palumbo’s ‘weinig fijnzinnig gemodelleerde orkestklank’. Daarin is met de komst van de uit Verona afkomstige Battistoni verandering gekomen: het Residentie Orkest is prachtig in het samenspel met koor en solisten en geeft Puccini’s opera juist de lyrische hartstocht en het gloedvolle temperament die in de eerste twee bedrijven de hete koortsachtige sfeer bepalen. Daarna moduleert de klank naar mineur, als de fatale tuberculose van Mimì zich begint te openbaren.

Wat nu nog meer opvalt is hoe herkenbaar regisseur Benedict Andrews de personages maakt. Het zijn dan wel kunstenaars onder elkaar, maar ze hebben ook iets gewoons. Vooral ook Mimì is een braaf, burgerlijk meisje met lage schoenen aan en kleurstellingen in haar kostuum (geel met paarsroze) die niet bepaald opwindend zijn. Sopraan Eleonora Buratto weet met haar krachtige stem die braafheid schitterend te overwinnen. Haar tegenspeelster is de diva par excellence Musetta, die in de vertolking door Olga Kulchynskka een meeslepende mengeling krijgt van furie en charme, vooral in de scène in het Café Momus waar ze in gouden glitterjurk de ultieme flirt speelt. Ook de kunstenaar-zangers zijn innemende bohémiens die eerder wanhopen aan kunst en leven dan aan de liefde, en desalniettemin een schijnbaar onbezorgd artiestenleven leiden. Duetten als ‘O soave fanciulla’ en ‘O Mimì, tu più non torni’ zijn indrukwekkend.

Het decor van Johannes Schütz toont volop symboliek: het ijskoude appartement in het begin, met wit besneeuwde ramen, en aan het slot de duistere donkerte waarin het sneeuwt. Zo gaan we van boven naar onderwereld. Als Mimì aan het slot sterft, is het lente geworden en zien we spelende kinderen op een grasveld met een schommel aan een boomtak. Dat sterven van Mimì gebeurt niet groots, maar juist aangrijpend klein: doodziek als ze is laat ze zich tegen de keukenmuur aan vallen, ze vraagt nog naar haar mof om warme handen te krijgen en onder een sleets slaapzakje sterft ze, nauwelijks zichtbaar, in een hoek van het decor. Pas te laat ontdekt minnaar Rodolofo haar dood. Dat minimale laat niet na een grote emotionele impact te hebben.

Foto: Marco Borggreve