Dertig koksmessen hangen aan een magneetstrip tegen de achterwand van de volledig uit rvs opgetrokken productiekeuken en je voelt direct: die hangen er niet voor niets. Een deinende beat dringt vanuit de verte de ruimte binnen, de buitenwereld bonkt op de deur. Het is duidelijk: deze hermetische, klinische arena is schuilplek én gevangenis. Het is voorzien van de duurste champagne en koelkasten vol bier en sushi, en doet er alles aan om de omgeving op afstand te houden. 

Daar maken we kennis met de driehoek Julie, Jan en Christine – drie 21e-eeuwse echo’s uit August Strindbergs laatnegentiende-eeuwse Freule Julie, over een verboden escapade op een uit de hand gelopen zomerfeest. De Britse regisseur Rebecca Frecknall kiest voor haar eerste gastproductie bij Internationaal Theater Amsterdam voor een geconcentreerde, moderne hertaling van een van de bekendste naturalistische toneelstukken over klassenstrijd en genderverhoudingen.

Strindberg stond niet bepaald te boek als voorvechter van vrouwenemancipatie en Freule Julie wordt door sommigen ronduit als misogyn beschouwd. Frecknall staat ondertussen in haar thuisland Engeland juist bekend om haar feministische theaterbewerkingen, en destilleert ook hieruit drie zeer gelaagde personages, waarin de vrouwen op geen enkele manier onderdoen voor de man – integendeel.

Ze hield de dramatische kern van het stuk intact: centraal staat een verboden escapade tussen de zeer welgestelde, jonge vrouw Julie (Eefje Paddenburg) en personeelslid Jan (Minne Koole), in Frecknalls versie de chauffeur van Julies vader. Hannah Hoekstra speelt Jans echtgenote Christine, een sterke vrouw die heel goed weet wat ze wil en uiteindelijk, hoe moeilijk ook, ook daadwerkelijk voor zichzelf kiest.

We vallen het stuk binnen in een spannend onderonsje tussen de pasgetrouwde Jan en Christine, een lekker vlot en aanstekelijk speels geregisseerde verbale en fysieke balts rondom het glimmende aanrecht. Dat wordt ruw verstoord als een halfbezopen Julie in een poging haar 21e verjaardagsfeest te ontvluchten, de keuken binnenvalt.

Julie, dat is meteen duidelijk, is een wervelwind: lomp, egocentrisch, allesoverheersend. ‘Ik ben geboren in bloed, geld, waanzin en leugens en ik voel me daar thuis’, zegt ze zelf. Maar ze is óók – en daarvan laat Paddenburg gaandeweg steeds meer doorschemeren – gekwetst, jong en al tomeloos eenzaam. Achter het verleiden van Jan gloort niet zozeer destructiedrang – al lijkt dat aan de oppervlakte – nee, ze wil juist een leegte opvullen, ze zoekt een houvast. Uitgerekend Christine ontmaskert haar. ‘Denk je dat ik een idioot ben, Christine? Egoïstisch?’ vraagt Julie haar. Zij antwoordt: ‘Ik denk dat jij eenzaam bent.’

Jan kan geen weerstand aan Julie bieden, al zie je het hem soms ploeterend proberen. Voor hem is Julie niet alleen een oneindig fascinerende en verleidelijke vrouw, maar ook een kans om de maatschappelijke ladder te beklimmen. Dat wordt pijnlijk duidelijk als Julie hem laat weten niet over eigen geld te beschikken. Na een emotionele, intieme monoloog reageert hij alleen maar met wat hij gehoord heeft: ‘Je hebt geen geld?’

Tegelijkertijd geeft Frecknall ook Jans oprecht sensitieve en zachtmoedige kanten ruim baan. Zo worden haar personages nooit eenduidig: ze staan elkaar en zeker ook zichzelf in de weg, en zijn vooral ook slachtoffer van grotere systemen, waarin macht en status uiteindelijk voor onoverbrugbare afstanden zorgen. Jan is enigszins opgeklommen, maar zijn afkomst en reputatie zal hij simpelweg nooit helemaal van zich kunnen afschudden. Zoals Julie nooit volledig kan ontsnappen aan het dwingende normenpalet van haar welgestelde familie. Wat je wél kan doen, en wat Christine doet, is proberen je dromen zuiver te houden en van daaruit de meest eerlijke keuze maken.

Julie is een intelligente theatervoorstelling over verlangen, status en onafhankelijkheid, waarin de drie acteurs elkaar tot grote hoogtes stuwen. Gaandeweg levert Frecknall in aan vaart die haar regie aanvankelijk zo fris, aanstekelijk en humorvol maakte. In de pathos waar de voorstelling naartoe werkt, overspeelt ze enigszins haar hand. Dan gaat deze lange tijd zo trefzekere, onvoorspelbare voorstelling toch nog wat zwalken.

Daartegenover staat een ronduit prachtig slotbeeld (van scenograaf Chloe Lamford), dat benadrukt dat je wel kan proberen om de wereld waarín je leeft en de trauma’s waarméé je leeft, buiten de deur te houden of weg te stoppen, maar dat die zich altijd een weg naar binnen dringen.

Foto: Fabian Calis