Jardín Impuro – un ojo en Picasso, de voorstelling van flamencogrootheid Andrés Marín die afgelopen weekend te zien was tijdens de Flamenco Biënnale, was minder rock dan een promotieclip deed vermoeden. Het was eerder noisy en improviserend, terwijl ook Concha Vargas met haar gastoptreden al dansend een bijzonder gewicht in de schaal legde. De eenvoud en directheid van haar traditionele inzet, met een ouder vrouwenlijf dat van geen corset wil weten, daagde prachtig de dandy van Marín uit. De eenvoud en de kwetsbaarheid van de performer werden zo een maat voor de hele opzet van het werk.

Aanvankelijk moest in de Utrechtse Stadsschouwburg de boel nog wat opgang komen. Het nummer of de act bleef in het begin van de voorstelling domineren, ook al werden vele scènes vroegtijdig afgekapt of alleen indirect, haast zoekend doorgezet. Dat was ook te merken aan het publiek dat er even over deed voordat het doorhad dat stiltes en donkerslagen ook deel uitmaakten van de compositie en niet per se met geklap hoefden te worden beantwoord.

Het gefragmenteerde horten en stoten van het begin maakte dan wel weer zondermeer duidelijk dat er iets anders op het spel stond dan een bij voorbaat flamboyante show. De zoekende en schetsende Marín wist steeds beter een ontspannen sfeer op het podium te laten neerdalen, daarbij geholpen door het haast dramaturgische licht van ontwerper Benito Jiménez.

Marín nam het publiek mee de stilte en de leegte in. Na vele momenten van mitraillerende, met de andere muzikanten ritmisch dialogerende voeten, daarbij zacht draaiende handen, diepe diepe pliés en hoekige armen, pakte Marín de twee losse bekkens op, waarmee hij bij aanvang binnenkwam. Boven zijn hoofd hield hij ze, bij zijn oren, voor zijn gelaat, de borst of het hart, gesmeten op de grond – wat prachtig, brekend lawaai oplevert dwars op het sierlijke gitaarspel van Salvador Gutiérrez – en uiteindelijk wat langer zwevend, vlak boven de vloer.

Er gebeurde even niets. Marín maakte met deze enkele, zwevende geste de materialiteit duidelijk van geluid. Dat het ruimte inneemt, reist en kaatst.  En liet ook zien wat het uitstellen van een gebaar kan betekenen. Stilte klonk er nu en wat daaruit terugkomt. Het luisteren en de resonantie verbindt in Jardín Impuro niet alleen de dansers en de muzikanten in het moment op het podium, maar is ook de manier waarop materiaal uit eerder werk wordt heropgenomen, passages en motieven uit voorstellingen als D. QuixoteAd Libitum en El cielo de tu boca. Jardín Impuro voelde aan als een conversatie met wat is geweest, of dat nu om de traditie puro gaat, de eigen rebelse relatie daarmee, of het leven an sich.

Ook het prachtige lichtontwerp, met laaghangend grid, veel tegenlicht en scènes in het halfdonker, maakte van de toeschouwers luisteraars. Dat ontwerp gaat samen met de keuze om soms met de rug naar het publiek te staan of zitten kijken naar het speelvlak – Marín doet het, maar ook de zanger José Valencia staat soms tussen publiek en vloer. Het benadrukt het podium als een speelruimte, een plek van mogelijkheden, waarbij je als toeschouwer over de schouders van de performers kunt meekijken en navoelen.

Voorbij de vele aanzetten en een prachtig trio met Valencia en Vargas, viel op hoeveel Marín naar de vloer ging, letterlijk. Op handen en voeten ontstonden er momenten die van een zeldzame openheid getuigden. Zittend op de vloer zong Marín, zijn stem onversterkt terwijl Cristian de Moret met zijn electrische gitaar op de vloer tikte en het als een noise-instrument gebruikte. De Moret beantwoordde dan Marín zingend, en begeleidde zichzelf daarbij, zittend op zijn knieën. Eigenlijk allemaal dingen die je niet voor mogelijk houdt, kwetsbaar en tegelijkertijd geraffineerd waren ze.

Zo begon de voorstelling steeds meer te stromen, waarbij drummer Dani Suárez en Marín eigenlijk onafscheidelijk waren. Langzaam werden de stiltes zo muziek of geluid, zoals tussenmomenten en overgangen even belangrijk werden als de meer intense momenten van de dans en muziek. Marín produceerde een tastbare relatie tussen zijn articulerende lijf en alle mogelijke gevoelsruimten en gedachten.

Marín heeft iets van een clown en een dandy. Buster Keaton zweefde met enige regelmaat voorbij, zoals er ook iets van Jacques Tati opdook. Regelmatig ondergroef hij de effecten van zijn eigen rijzige gestalte en trefzekere vermogen als danser, muzikant en stalmeester. Hij bewoog lucht en ruimte, maar allengs werd zijn bewegen veel fundamenteler dan een gevecht tegen windmolens of eigen schaduwen. Speels, pendelend tussen mogelijkheden en uitersten, in voortdurende conversatie met zichzelf en zijn gespreksgenoten ontstond er een heel bijzonder speelveld, dat smaakt naar meer. Het is intiem, sexy zelfs – zoals een goed gesprek dat kan zijn – zoals de man rustig toewerkt naar een punt dat hij zelf eigenlijk ook niet precies kent.

Foto: Foppe Schut