Op de grens van concert en theater – iets waarvoor de zaal van Muziekgebouw aan het IJ zich goed leent – sloot de Flamenco Biënnale zondagavond haar eerste weekend af met o../o../.o/o./o. (soleá) van María Moreno. Met percussionist Manu Masaedo en Raúl Cantizano, die naast het bespelen van een draailier ook verantwoordelijk was voor de soundscape, stelt zij een heel persoonlijke, haast kwetsbare wereld voor. Niet alleen het gevecht met de traditie van de flamenco, en specifiek die van de soleá, ook de positie van de vrouw lijkt een onderwerp. Vooral het duet met de jonge zangeres Ángeles Toledano maakt grote indruk.

De timing van o../o../.o/o./o. heeft soms iets van een noisy videoclip, met simpele en harde ingrepen van het (tegen-)licht en geluidsmateriaal dat scherp door scènes wordt heengesneden – van oude concerten, van wat de radio of het nieuws zou kunnen zijn, van lachende stemmen als die van plaaggeesten, van een opgenomen gitaar terwijl de gitarist werkeloos rondloopt. Maar de concrete setting en het samenspel van de muzikanten met de danseres en de zangeres doorbreken die laag zodanig, dat er een hoogst interessante dynamiek ontstaat. Het is alsof Moreno tot aan haar knieën in stille wateren baadt, van onderbewustzijn, van magische krachten, van verloren liefdes en ander existentieel verdriet.

Aanwezigheid en afwezigheid, gebaar en echo, de zangerige tonen van de draailier die concurreren met die van de zangeres, het met zijn allen hardop tellen van de vieren en drieën, zessen en achten, die samen de eindeloos complexe twaalf maken van de soleá (een van de belangrijkste ritmes uit de flamenco) – ondanks de mitrailleur-schoten die Moreno bij tijd en wijle afvuurt, is het vooral een wonderbaarlijke rust of stilte, als een vertraging in de storm, die uit haar complexe samenspel met de andere performers spreekt.

Terwijl Moreno achterwaards en tegen de klok in gaat, de soundscape voor het spel van de gitarist Eduardo Trassierra uitloopt en de echo op de live-installatie alles een onwerkelijke kwaliteit geeft, worden er extra lagen aangeboord. Het is moeilijk om die verschillende bewustzijnslagen, citaten en achtergronden te volgen voor een oningevoerd iemand als ondergetekende, maar de compositie doet zijn werk.

Er zijn details als dat de mannen op blote voeten zijn, en dat ze Moreno helpen bij het omkleden. Of Toledano, die als zangeres ook in de beweging zich een volwaardige counterpart van Moreno betoont, haar stem soms kwetsbaar zacht. Moreno danst ook met Cantizano, die nu ook ritmiek uit de draailier haalt, wat tot een ander spetterend duet leidt. Het samenspel van de hele crew is indrukwekkend en draagt bij aan een gevoel van eenheid, ondanks dat alles cirkelt en wervelt rond een oneindig zich ontrekkend midden.

Ik heb al vaker geschreven dat ik bij dit soort voorstellingen echt een vertaling van de teksten mis, of dat nu in het programmaboekje is of summier weergegeven met projecties tijdens de voorstelling. Het maakt het werk toch net weer ‘exotisch’. Ook het einde viel wonderlijk. Terwijl de mannen het podium verlaten, zingt Toledano Mozarts Lacrimosa en laat dan ook Moreno alleen achter. Muzikaal gezien is het een wonderlijke stijlbreuk, en ook als gebed doet het wat antiek aan. Maar de kitscherigheid ervan katapulteerde mij nog even naar de autoradio of de badkamer bij iemand ’s avonds thuis. Die privéruimte, zo ragfijn en persoonlijk gedragen door Moreno, is een opvallend sterke kant aan o../o../.o/o./o. (soleá).

Foto: Gunther Bauer

Credits