De opening van de negende editie van de Flamenco Biënnale was een grootse gebeurtenis in Amare in Den Haag. De zaal Danstheater was afgeladen vol en de openingsvoorstelling ¡Viva! door Compañía Manuel Liñán was een wervelende ‘flamenco drag’.

De openingshandeling werd verricht door travestie-artiest Dolly Bellefleur die meeslepend het lied ‘Mensch, durf te leven’ (1917) zong en de vrijheid en energie die hiervan uitstralen vertaalt naar de queer-gemeenschap. Ook gaf Bellefleur enkele fikse sneren naar de bedreigende ontwikkelingen in cultureel opzicht van het huidige politieke klimaat. Daarna kreeg artistiek leider Ernestina van de Noort het woord die zich bij Bellefleur aansloot: ze riep op tot artistieke vrijheid die ook een persoonlijke vrijheid is. Ook zij noemde het culturele klimaat ‘guur’.

Voorafgaand ¡Viva! gaf de vooraanstaand flamencodanser en filosoof Fernando López een waardevolle uiteenzetting over de decennialange aanwezigheid van travestie, homoseksualiteit, queer en genderwisseling in de flamenco. Al in de negentiende eeuw was het de gewoonte dat vrouwen in mannenkleren dansten en mannen zich hulden in vrouwenkleren. Het is een intrigerende mix van gender, identiteit en ook verlangen een ander te zijn, zonder dat er zeer duidelijke grenzen zijn te trekken of definities zijn op te plakken. López betoogt dat fluïde gender onlosmakelijk met flamenco verbonden is. Zijn filosofische toelichting is een prachtige opmaat tot de dans van Compañía Manuel Liñán, die zelf ook meedanst in de groep van zes dansers (allemaal mannen) en vier muzikanten (zang, gitaar, viool, percussie).

Allereerst is de kostumering door Yaiza Pinillos overweldigend: natuurlijk de vuurrode jurken, de  strakke jurk met lange sleep (bata de cola), de onmisbare witte robe met zwarte noppen, de haarwrong, het is er allemaal. De flamencojurken zullen trouwens in de loop van de voorstelling van essentieel belang zijn en ze dragen bij tot een briljante dramaturgische visie op het fenomeen ‘verkleden’.

Flamenco is altijd muziek en dans tegelijk. De vier musici zijn onvermoeibaar in hun opzwepende klankpatroon met dramatisch gebrachte zang. Zowel de percussionist als de dansers zelf geven, geheel in stijl van de flamenco, met vingerknippen, klappen en vooral het waanzinnig snel stampen van de hooggehakte schoenen het ritme aan. Ritme is als de hartenklop van de dans.

Liñán zelf is regisseur, danser en choreograaf tegelijkertijd. Er zitten enkele boeiende verhaallijnen in de opvoering, zoals de onderlinge competitie tussen de bailaora (flamencodanseres), het tonen van ieders temperament, de gespeelde jaloezie. Ook het samenspel tussen musici en dansers is van een dwingende kracht en sensuele werveling. Er is een glinsterend gordijn dat voor en achtertoneel van elkaar scheidt. Opkomsten zijn van groot belang, zeker als de gordijnen dan in een handbeweging weggevaagd worden. Humoristisch en van grote klasse is de scène waarin een danser zowel op de vloer roffelt als tegen de houten bovenkant van een bank die naast hem wordt gehouden, daarna boven hem en tot slot aan de andere kant, zodat hij ritmiek ontlokt aan alle vier zijden om hem heen.

De voorstelling kent lichte, ironische terzijdes maar is volstrekt serieus als queer flamenco. Identiteit blijkt rekbaar en vaste rolpatronen worden op hun kop gezet. Binnen de flamenco-wereld is dat gewaagd, en Manuel Liñán kan dat. Tegen het slot aan ontdoen de dansers zich van hun jurken en zien we hen in body stockings, als een openlijk eerbetoon aan hun eigen mannelijke lichaam in huidkleurig vrouwenkostuum. Dan gaan plots de jurken, vooral de noppenrobe, een eigen leven leiden en zwerven en zweven door de toneelruimte. Het is een ernstig en tegelijk bevrijdend slotbeeld dat laat zien hoe de jurken met hun sleep en kleurrijke omslagdoek (mantón) zo’n belangrijke rol spelen in de flamenco en tegelijk de uiterlijke en fysieke beweeglijkheid bepalen. Het is zonder meer indrukwekkend.

Foto: Eric van Nieuwland