In de voorstelling Indra’s net zet de Amerikaanse levende legende Meredith Monk in op ‘verbondenheid’, maar de naïef-kitscherige vorm zorgt vooral voor afstand en verveling.

In de enorme ronde ruimte van De Gashouder is een eveneens rond, wit vlak neergelegd. Een al even rond projectiescherm hangt erachter; een zestienkoppig kamerorkest zit eromheen. Acht zwartgeklede figuren hurken ervoor, in afwachting van wat komen gaat. Dan stappen acht in het wit gehulde performers de scène op, en ontpopt zich een dansant concert met video-ondersteuning, dat muzikaal overtuigt maar choreografisch en dramaturgisch nogal te wensen overlaat.

De voorstelling is de nieuwste creatie van de gevierde avant-gardistische componist en regisseur Meredith Monk. Ze is een van de belangrijkste Noord-Amerikaanse pioniers op het gebied van multidisciplinaire kunst in de twintigste eeuw; vooral haar experimenten met stem en zang waren enorm invloedrijk. Die focus op bijzondere vocale technieken is ook sterk merkbaar in Indra’s net. De zestien zangers verbuigen hun stemmen op bijzondere manieren die bijna posthumanistisch aanvoelt; op de beste momenten val je van de ene verbazing in de andere door de unieke composities die je te horen krijgt.

De rest van de voorstelling blijft daar helaas ver bij achter. Indra’s net is minder een coherente theatervoorstelling dan een concert dat uit losse muziekstukken bestaat; de individuele scènes bouwen niet op elkaar voort. Bovendien voltrekken alle choreografieën zich op hetzelfde trage tempo. De performers banjeren wat over de scène en komen in verschillende constellaties terecht, maar de bewegingen zijn te eenvoudig en te zwak uitgevoerd om de monotonie te doorbreken.

De scenografie en het lichtontwerp ademen kwaliteit, maar het is een holle vorm van schoonheid: beelden van bomen en vulkanen die mooi zijn gemaakt maar alleen op de meest oppervlakkige manier naar verbintenis met de natuur verwijzen, live projecties van de scène vanuit een bird’s eye view die de performers tot krioelende mieren maken en een ander perspectief bieden, maar eveneens bij pure esthetiek blijven.

Het grootste probleem is dat Monk geen enkele frictie of conflict in haar performance weet te introduceren. De performers en muzikanten zijn gezamenlijk betrokken bij een collectief ritueel dat de nadruk legt op liefde en verbondenheid, wat een constante sfeer van kitscherige heiligheid teweegbrengt. Geen enkele performer wordt enige individualiteit toegedicht, iedereen gaat op in het geheel. De visie die Monk zo op ‘verbondenheid’ ontvouwt voelt daarmee naïef en geprivilegieerd, het new-age-spiritualisme van een rijke culturele elite dat geen moment aan de echte wereld getoetst hoeft te worden.

Zo kabbelt Indra’s net door, een eentonige exercitie in vrijblijvend verbindingsdenken waarbij je beter je ogen kan sluiten, zodat de verrassende en frictierijke muziek als enige overblijft.

Foto: Yvonne Portra