Met zijn nieuwe solo levert Thomas Dudkiewicz zijn meest persoonlijke werk tot nu toe af. Net als in zijn andere voorstellingen verliest hij zich echter zo zeer in virtuoze archetypes dat de inhoud verloren dreigt te gaan.

Iedereen die Thomas Dudkiewicz al eens een keer heeft zien spelen, herkent hem aan zijn stem – of beter gezegd, aan zijn dictie en elocutie. Dudkiewicz diepe, ietwat verontrustende stemgeluid en onberispelijke elitair-Britse accent onderscheiden hem als performer van ieder ander. In verschillende voorstellingen (die van URLAND, maar ook in Re-enactment of the now van Davy Pieters) is zijn stem zelfs het enige dat we van Dudkiewicz meekrijgen, een alwetende, wellicht boosaardige verteller die zo weinig menselijk gevoel vertoont dat-ie een god lijkt te zijn. Of een duivel.

Een dergelijke stijlvastheid kan echter ook snel leiden tot diminishing returns. De eerste paar keren dat ik Dudkiewicz zag performen, was ik net als iedereen diep onder de indruk van zijn tekstbehandeling en zijn taalbeheersing, maar na een tijdje begon het gebrek aan ontwikkeling van zijn schtick zich tegen hem te keren: er leek een diepe leegte te gapen onder zijn onkwetsbare persona, de ongrijpbaarheid werd steeds meer een trucje in plaats van een interessant mysterie.

In zijn nieuwe voorstelling lijkt Dudkiewicz een kwetsbaardere insteek te willen hanteren, en de spanning tussen zijn gebruikelijke archetypes en de poging om daardoorheen te breken is een continue onderstroom in de performance. De ironisch-megalomane titel geeft al meteen wat lucht, en in een sterke openingsscène weet Dudkiewicz door de interviewvorm een meer feilbare versie van zijn vaste personage op te zoeken. En ook gedurende de rest van de voorstelling zie je steeds de wil tot experimenteren terug – verschillende vormen en stijlen passeren de revue.

Nog te vaak blijft Dudkiewicz echter in virtuositeit steken. De meeste personages hebben te weinig inhoudelijk bestaansrecht en lijken slechts in de voortselling te zitten omdat de maker ook dat typetje weleens wilde uitproberen, met als dieptepunt een perfect uitgevoerde maar volstrekt willekeurige Gollum-imitatie. Door het gebrek aan verbintenis tussen vorm en inhoud verlies je als kijker al snel de draad van de toch al vrij associatieve metafysische teksten.

Het gegoochel met personages dient wel een interessant doel: het zet het thema van identiteit bovenaan de agenda. In de sterkste scène vuurt Dudkiewicz binnen een vervreemdend lichtplan van Marijn Alexander de Jong een lange reeks vragen op het publiek af, telkens terugkerend naar de vraag ‘What kind of person are you’? Hoe langer hoe meer lijkt het erop dat Dudkiewicz de vraag eigenlijk aan zichzelf stelt, in een wanhoopspoging om vaste grond onder de voeten te krijgen.

Hoe meer de voorstelling die kwetsbaarheid opzoekt, van een personage dat de wereld slechts vanachter een opeenvolging van maskers tot de wereld weet te verhouden en geen idee heeft hoe hij ooit weer bij een bepaalde persoonlijke authenticiteit terug komt, hoe interessanter How Thomas came to rule the world wordt. In de ultrafragiele slotscène slaagt de maker hier nog het beste in, maar het staat te los van de rest van de performace om echt te beklijven. Aan de andere kant is juist ook het feit dat het zo ontzettend veel moeite heeft gekost om tot dat kleine moment van oprechtheid te komen hetgeen wat de voorstelling zo intrigerend maakt.

Foto: Sanne Peper