‘Je hebt jongens in het park die iedereen vervelen met hun spanningsboog (…) Ze denken een eer te bewijzen aan de bezoekers van het park, maar niemand hoeft te zien hoe zij de spanning opbouwen.’ Dit citaat, gezongen door alle zes personages uit Ground Floor bevestigt ons vermoeden: in deze avant-gardistische musical zit geen conventionele spanningsboog. En ook geen doorsnee libretto: het is volledig doorgezongen en zonder rijm.

Componist Annelinde Bruijs en schrijver Maartje Wortel breken daarmee met de energie-impuls die kenmerkend is voor het genre en maken een musical die bijna opgeschort lijkt in de tijd. Het is een interessant vormexperiment, maar het levert ook problemen op.

Met een daverende knal wordt het decor zichtbaar. Een liminale ruimte die niet zou misstaan in Roy Anderssons Songs From the Second Floor (2000): grauw, verouderd, net te fel verlicht. De rolkoffers van de personages suggereren dat we ergens in een vliegveld zijn waar zich vermoedelijk een ramp heeft voltrokken. Hoe het ook zij, zes personages moeten het in een onbestemde ruimte en voor een onbestemde tijd met elkaar doen.

In het libretto van Maartje Wortel zitten deze figuren stuk voor stuk op hun eigen eilandjes, maar proberen toch in tekst en muziek voorzichtig toenadering tot elkaar te zoeken. Mees (Saskia Mees) stelt dat lopen eigenlijk staand vallen is. Silyan (El Kattabi) en Romy (Vreden) denken na over  hun wekkers, terwijl Annelinde (Bruijs) terugdenkt aan een schuimtaart die haar vierjarige nichtje ooit kreeg. Reinout (Scholten van Aschat) vertelt hoe romantisch tikkertje is, omdat ‘er dan iemand is die je komt zoeken’, maar Hélène (Vrijdag) verbetert hem: hij bedoelt natuurlijk verstoppertje. Het gaat over de meest wonderlijke zaken, maar niet over het hier en nu: over de catastrofe, wat die ook moge zijn, wordt niet gesproken.

In de plaats daarvan vinden de personages troost in elkaars gezelschap. Wat ze zeggen heeft weinig met elkaar te maken, maar er wordt wel naar elkaar geluisterd. In de compositie van Annelinde Bruijs is er geleidelijk aan meer interactie te horen: de één zingt een monoloog, terwijl de rest reageert met instemmende klanken of een melodieus ha-ha-ha. In het vierde deel – waarin de zin ‘Wij zijn een groep’ als een soort mantra terugkeert – is ensemblezang dominanter en wordt er zelfs een voorzichtig showdansje gedaan. Het decor van Janne Sterk krijgt ook een sterker showelement: er verschijnen gordijnen en een klein podiumpje, terwijl het onheilspellende zwarte raam, de enige opening naar de buitenwereld, minder zichtbaar wordt.

In het gebruik van liedteksten doet Ground Floor denken aan verbatim musicals als London Road (2011), waarin de getuigenissen van echte mensen, inclusief de ‘uhs’ en ‘ahs’, op muziek zijn gezet. Het voordeel van deze aanpak is dat je als publiek uitgedaagd wordt om muzikaliteit op een andere manier te benaderen. Je luistert niet meer naar perfecte rijmstructuren, maar wel naar de cadansen en de melodieën in het stemgebruik van echte mensen. Ground Floor is niet letterlijk verbatim – het is een nieuw geschreven tekst zonder rijm, geen letterlijk overgenomen getuigenis – maar het effect is vergelijkbaar. Je luistert niet zozeer naar wat er gezongen wordt, maar meer naar hoe er gezongen wordt: de lage stemtonen van Saskia Mees zijn even opvallend als haar overdenkingen over het drinken van cola (‘de geruststelling van ‘overal ter wereld’ dezelfde smaak – tegen de eenzaamheid’).

Maar die aanpak levert ook een groot probleem op in de voorstelling, één waar de eerder genoemde London Road ook mee te maken heeft. Door geen rijm te gebruiken wordt het veel moeilijker om compositie en liedteksten met elkaar te integreren. Een gebrek aan ordening zorgt ervoor dat veel woorden even belangrijk worden en je meer aandacht moet besteden aan wat er gezegd wordt dan aan wat je concreet hoort. Je mist daardoor informatie die van de personages meer maken dan abstracties.

Bruijs, Wortel en regisseurs Suze Milius en Marijn Alexander de Jong verhouden zich bewust tot de musicaltraditie – het wordt niet voor niets avant-gardistisch genoemd – en zetten er een alternatief tegenover. Los van de eerder genoemde keuzes in lyrics en compositie is het meest interessante experiment de post-dramatische aard van deze musical. In een traditionele musical moet veel gebeuren in relatief weinig tijd. Het moet een enorme voortstuwende kracht hebben.

In Ground Floor gebeurt concreet erg weinig en zie je vooral personages die aan het contempleren zijn, geen pasklare antwoorden hoeven te hebben op een prangend conflict. De tijd lijkt stil te staan. Je hoeft als publiek niet van lied naar lied te hoppen en hebt meer tijd voor introspectie. Dat is een interessante vorm om verder te ontdekken, zeker omdat het zo haaks staat op de traditionele dramaturgie. Maar bij het wegvallen van plot heb je meer houvast nodig in de personages en hun gedachtewerelden. Omdat deze nu nog te weinig communiceren met het publiek – of in ieder geval met ondergetekende – komt Ground Floor niet helemaal uit de grondverf. Maar het experiment maakt wel nieuwsgierig naar meer.

Foto: Bas de Brouwer