Waarom is rijkdom zo ongelijk verdeeld? Hoe zou dit beter kunnen? Stichting Nieuwe Helden en Het Zuidelijk Toneel, met regisseur Bas van Rijnsoever aan het roer, stellen deze vraag aan tienjarige kinderen. Het resultaat is een sprookje door kinderen, voor volwassenen in de vorm van En ze leefden nog lang en gelukkig.

Het is een voorstelling die voortkomt uit vijf jaar aan onderzoek over ongelijkheid en armoede, wordt ons verteld, waarin gesprekken met kinderen centraal stonden. Kinderen nemen een centrale rol in in de voorstelling: de voorstelling wordt gespeeld door een tienjarige speler. Elke voorstelling iemand anders, en elk kind speelt de voorstelling één keer.

De speler – deze avond een meisje – leidt de voorstelling in goede banen. Haar spel wordt afgewisseld met korte videobeelden, talking heads waarin andere kinderen hun mening geven over sprookjes en armoede.

De stemming van de voorstelling is verstild, intens, soms zelfs een beetje verbeten. De actrice spreekt niet. Zwijgend haalt ze toeschouwers uit de zaal het toneel op en geeft hen opdrachten via korte gebaren en knikjes. Zo wordt er een sprookje voorgelezen (eveneens een van de meer grimmige sprookjes) en worden er met behulp van fietspompen machinaties aangezwengeld in het decor. Een uitgemeten montage aan scènes en beelden passeert het toneel, met de tienjarige solist als dirigent.

Lange tijdpassages voltrekken in stilte. Een van de weinige geluidsopnamen, samples van journalisten en presentatoren die over armoede praten, wordt abrupt door de hoofdrolspeelster afgekapt: in deze voorstelling hebben de kinderen het voor het zeggen. Volwassenen worden zonder pardon eventjes de mond gesnoerd.

Ondanks die strengheid is de voorstelling niet oncomfortabel of onaangenaam. De ‘sfeer’ is eerder geconcentreerd. Zowel actrice, toeschouwers in de zaal en toeschouwers op toneel leggen hun volledige aandacht bij de voorstelling, de opeenvolging van beweging, rekwisieten en decorstukken. Er worden veel zachte spullen ten tonele gebracht: veel lappendekens, kledingstukken en zelfs een paar engelenvleugels.

Die spullen bieden samen met het decor een prachtige tegenkleur aan de soberte in het spel. Projecties, videobeelden en felle kleuren verlichten een abstract decorstuk (Gijs Leijdekkers) dat de vorm aanneemt van een kasteel, een coulisse, en dient als scherm voor de vox pops van de andere kinderen. De kinderen in deze korte video’s vertellen ons welke sprookjes zij zich herinneren of wie ze zouden willen zijn als ze een dag met iemand mochten wisselen. Maar ook andere onderwerpen komen aan bod; wat zij zelf weten, vinden en denken over armoede, en in welke context zij daarmee in aanraking komen.

De voorstelling nestelt zich daarmee dramaturgisch precies in het contrast tussen de realiteit van armoede, en de onbereikbare gelukzaligheid van sprookjes. Dat elk sprookje eindigt met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’, daar hebben de kinderen namelijk wel wat over te zeggen. Het is voorspelbaar en saai, bijvoorbeeld, wat moet je met zo’n einde?

Hun anekdotes zijn lief, aandoenlijk, en messcherp. Van Rijnsoever zegt het zelf in een epiloog: een tienjarige voelt haarfijn aan wanneer iemand ‘gelijker’ wordt behandeld dan een ander. Door de kinderen zelf hun ideeën en ervaringen te laten vertellen, met een helderheid waar menig volwassene jaloers op mag zijn, komt de urgentie van het onderwerp extra hard binnen. De kinderen op toneel aanwezig laten zijn is een ijzersterke regiekeuze waarmee de spijker op z’n kop wordt geslagen.

Verrassingen moeten er zijn, dus ik zal geen twists verklappen. Maar om een tipje van de sluier op te lichten, tegen het einde toe vindt er een harde schakel plaats in spel en sfeer. Van montagetheater draaien we honderdtachtig graden om naar directheid, en wordt het publiek de thema’s van de voorstelling letterlijk voorgelegd. Hoe kan het dat in een rijk land als Nederland zóveel kinderen in armoede leven? Waarom staan we dat toe? Door die directheid krijgt de voorstelling op het eind een haast activistisch randje.

Foto: Sofie Knijff