Het gaat om hún wijk, daar leven ze, de jeugdige drugscriminelen van de grote steden in het Zuiden. Ze vinden zichzelf maar kleine kostwinners, eerlijke jongens die zo’n beetje verzeild zijn geraakt in het duistere circuit van de onderwereld. Maar vergeleken met echte zware misdaad, zoals gepleegd door de politiek, de journalistiek en het grootkapitaal, zijn deze jongens goudeerlijk.

De voorstelling De achterkant van Tilburg door Het Zuidelijk Toneel had de intentie, zoals blijkt uit de publiciteit vooraf, een weergave te zijn van de onderklasse van Zuid-Nederland die eigen wetten stelt. Malafide geldtransporten, ondermijning van de rechtsstaat, de verwevenheid tussen boven- en onderwereld, een drugsindustrie van een miljoen euro per jaar, de machteloze politie: het zouden de maatschappelijk betrokken thema’s zijn.

De voorstelling en de titel zijn gebaseerd op het gezaghebbende boek De achterkant van Nederland (2017) door journalist Jan Tromp en hoogleraar bestuurskunde Pieter Tops, waarin zij keihard en onomwonden het gevaar aan de kaak stellen van de fatale verstrengeling van boven- en onderwereld.

Maar de uiteindelijke voorstelling toont een heel andere wereld. Auteurs A.H.J. Dautzenberg en Diederik Stapel, de voormalig hoogleraar uit Tilburg die ‘bekendheid verwierf als wetenschapsfraudeur’, zoals Wikipedia stelt, houden eerder een verdediging van de onderwereld dan dat ze een scherpe, kritische reflectie tonen.

De voorstelling opent met een stel lefgozers dat vol waaghalzerij en onderlinge competitiedrift urban dance uitvoert, beslist van grote elastische en gespierde kracht. Zij zijn vrienden voor het leven, maar je proeft de onderlinge spanning. Dat is mooi gedaan. In een overwegend grauw en donker decor, met filmische stadsbeelden op de achtergrond, ontvouwt zich de onderwereld. Of eerder: ontvouwen zich de verlokkingen en verleidingen van de onderwereld, want daarover gaat goedbeschouwd deze uitvoering. De acteurs zijn stuk voor stuk uitstekend goed met een krachtige, rauwe présence. Er is een passende, grimmige soundcape.

Een van de hoogtepunten is het elkaar betrappen op liegen. Alles wat de een zegt, brengt de ander vaak sarrend in diskrediet. Wat de een zelfmoord noemt (dronken van een trap flikkeren met een flesje bier in de hand), noemt de ander moord (een dronken familielid doodslaan). Ze zoeken naar authenticiteit en ruige onafhankelijkheid, maar belanden samen in het criminele circuit. Wie hier verraad pleegt of de ander verlinkt, speelt met zijn leven. De onderwereld wordt vooral als charmant neergezet, met af en toe een motorfiets die over het podium rijdt en een fijne zangeres. De spelregie is extreem realistisch. In de taal herken je veel van de beeldende, licht-provocatieve stijl van Dautzenberg en soms enkele hoogstaande paradoxen van Stapel.

Het is, als je erop terugblikt, een voorstelling van losse scènes waarvan noch de regie van Bram Van Der Kelen noch de dramaturgie van Piet Menu een hechte eenheid kunnen maken. In de aanloop naar de première kende de voorstelling ook tegenslagen. Zo werd regisseur Joris van Midde kort voor de première vervangen door Van Der Kelen en verliet acteur Dries Alkemade de cast ‘om persoonlijke redenen’.

Een andere cruciale en boeiende scène van dat losse aantal is die van de verdediging van de woonwijk, van het circuit in Tilburg. Ooit heerste daar een sfeer van saamhorigheid, maar sinds de wijk is gerenoveerd is alles kapot. En dus veranderen zolders en schuurtjes in tuinen als wietplantages. In weer een andere scène zitten de spelers bijeen als gevangenen en halen herinneringen op.

In de slotscène houdt acteur Michiel Kerbosch, gevangen in een glazen vierkante gevangeniscel, een monoloog over een afrekening in de familie, lang geleden. Hij houdt het pistool waarmee hij het schot loste in de hand. Nee, hij kent geen spijt. Hij handelde omdat het slachtoffer anders de hele straat in gevaar zou brengen. Dit zijn motieven die we kennen uit tal van gangsterthrillers, met The Godfather als het meest lichtende voorbeeld. Dan eindigt de voorstelling nogal abrupt, en zien we een gezellige volksfamilie bijeen, zittend op een tuinbankje.

Wat de voorstelling als geheel uiteindelijk ontbeert, is de focus op een cruciaal personage. We kunnen ons, als toeschouwer, met niemand echt identificeren. Feitelijk volgen we niet één personage in zijn ontwikkeling of Werdegang, maar kijken we naar een klein collectief. Dat lijkt me de gemiste kans van De achterkant van…, die na Tilburg eerder was te zien in Heerlen (tijdens Cultura Nova in de toepasselijk entourage van een vervallen fabriek) en nog verder reist naar Eindhoven, Roosendaal, Den Bosch, Zeeland en Breda. In elke stad schuilt een duistere achterkant, een slechte buurt, waarvan we nu weten dat die een onverbiddelijke attractie biedt.

Foto: Bart Grietens