Ooit trad zijn band op voor vijftienduizend mensen. Spelen voor een juichend publiek op Parkpop, dat was het ultieme gevoel van vrijheid, vertelt René Jonker. Het voelde als het begin van een grote carrière, maar bleef bij dat ene optreden. Als ze dat hadden geweten, hadden ze wel harder gehuild op de terugweg, grapt hij.
De melancholie in deze anekdote is kenmerkend voor En dus zal ik weer gaan, een muziektheatervoorstelling die continu schippert tussen vreugde en verdriet. In een intieme setting vertelt Jonker over het vrije leven dat hij wil leiden, en over de angst om zijn dochter daarmee tekort te doen.

René, onder vrienden bekend als Rik, is een oude bekende van regisseur Ilay den Boer. Den Boers vader was de tweede muzikant van Oud Zuid, de band waar Jonker destijds Parkpop mee haalde. Nu staat hij voor een beduidend kleiner publiek, maar wel een die veel dichter op de huid zit. In een café-achtige opstelling verwelkomt Den Boer ons en stelt ons voor aan Jonker en muzikant Rosalie Wammes, die samen een sterke muzikale chemie blijken te hebben. Jonker oogt aanvankelijk wat onwennig, maar komt al snel op dreef door contact te zoeken met het publiek. ‘Wie heeft hier wel eens een bandje gehad?’ vraagt hij, en na wat aarzeling komen er een paar mooie verhalen uit de zaal.

Wat volgt is een collage van verhalen en muziek waarmee Jonker een inkijk geeft in zijn leven. Hij vertelt dat hij geen vaste baan of woning heeft. Hij musiceert, maar daar is bij het UWV geen begrip voor. Zijn contactpersoon stuurt hem vage vacatures op die hij netjes beantwoordt, maar hij heeft er weinig vertrouwen in. Een handgeschreven motivatiebriefje dat hij wegfrommelt na het schrijven benadrukt de vreemde situatie waar het UWV hem in drukt: er wordt gesolliciteerd om het solliciteren, zonder echt mee te denken over zinvol werk.

Toch is dit niet een voorstelling over dakloosheid of werkloosheid. Den Boer gaat dieper en zoekt naar de persoon achter die labels. Veel meer gaat En dus zal ik weer gaan over iemand die voluit wil leven, en tegelijkertijd aanloopt tegen plichtsbesef en schuld. Als Den Boer doorvraagt, vertelt Jonker over een hulpbehoevende oudere broer en de druk die hij als tweede kind voelde om te compenseren. Een geheime jeugdromance met een oudere vrouw leek spannend en vrijblijvend, maar werd toch pijnlijk zodra er andere mannen in het spel kwamen. Een verjaardagspartijtje voor zijn dochter loopt uit op een echtelijke ruzie, als hij besluit het feestje voortijdig te verlaten.

Jonkers band met zijn dochter is de rode draad in de vertelling. Als zevenjarige stond ze met hem op Parkpop. Hij laat trots foto’s rondgaan van vader en dochter in de dierentuin en vertelt over de eerste kennismaking na de geboorte. Daar tegenover staat een pijnlijke herinnering aan de inmiddels volwassen dochter, die hij bij toeval in een café ziet zitten, aankijkt, maar niet durft te benaderen. Hij leest haar brieven aan hem voor, terwijl Wammes hem aankijkt en door het publiek loopt. Tegenover het zelfverkozen dolende leven dat hij wil leiden staan de twijfels of hij wel een goede vader geweest is. ‘Wat is een vader?’ vraagt hij ons. En wanneer doe je het goed als vader? Het zijn vragen die alle ouders in de zaal zich wel eens zullen hebben afgevraagd. Zo wordt En dus zal ik weer gaan pijnlijk herkenbaar.

Foto: Jan Sol