De opera Einstein on the beach was na de première in 1976 al vaker hernomen maar ging dan voorbij aan Nederland. Reikhalzend werd er uitgekeken naar de ‘revival’ die de oorspronkelijke makers in elkaar zetten en die nu in het Amsterdamse Muziektheater een week te zien is. Terecht, want ook in 2013 blijkt de opera overrompelende krachten te bezitten, die vooral lijken te zijn ontsproten aan een groot wederzijds begrip tussen componist Philip Glass, regisseur Robert Wilson en choreografe Lucinda Childs.

Een wit overhemd, een grijze wijde broek met bretels en tennisschoenen. Deze outfit van Einstein wordt in veelvoud op het toneel gebracht. De opera bevat vele referenties aan, maar vertelt geen verhaal over Einstein. Wat de makers wel vertellen volgt uit hun primaire bron, de muziek, theatrale enscenering en dans en leidt tot een manier van luisteren, kijken en ervaren die diepe sporen nalaat.

De metershoge stoomtrein met machinist die langzaam binnenschuift, de bruine papieren lunchzakken die knisperen, het terugkerend tellen. De tableaus die Robert Wilson langdurig tentoonstelt zijn imposant en de details  veelzeggend.  De handeling is sterk gereduceerd en repetitieve elementen in de tekst en voornamelijk handbewegingen laten de toeschouwer steeds verder inzoomen.

Wilson en Glass zijn meesters in het spel met de waarneming.  Een met maanlicht overgoten, ogenschijnlijk romantische scène op het balkon van een nachttrein slaat om als de vrouw  later in de coupé een pistool trekt. Een zitting in een rechtbank, compleet met beklaagden, jury en rechters, wordt in een volgende akte letterlijk gehalveerd om aan de rechterzijde plaats te maken voor een traliehek, twee gevangenen op een bankje en een kale achtermuur. Steeds worden de ontwikkelingen zorgvuldig uitgesponnen en wordt de toeschouwer verder meegevoerd, totdat het perspectief plots verandert.

Het repeterende karakter van de zang, tekst, instrumenten en bewegingen, de wijze waarop alles wordt vervlochten, soms sober dan weer als een krachtige kakofonie, doet de materie trillen, schudden, wiebelen, draaien en vallen. Ondanks de complexe structuren die hieraan ten grondslag liggen doet de opera nergens berekenend aan, er is melancholie en absurdisme, en naarmate de avond vordert krijgt de emotie steeds meer de overhand.

Ook de twee dansstukken van Lucinda Childs, die los tussen de theatrale scènes zijn geplaatst, zijn onlosmakelijk verbonden met het geheel. Zij geven een andere, nieuwe dimensie aan de muziek waardoor de veelzijdigheid en complexiteit kraakhelder over het voetlicht komen.

Rondom de vier aktes van de opera zijn de ‘kneeplays’ – entr’actes die zich op het voortoneel en in de orkestbak afspelen en waarin de zangers tellen van een naar acht of losse muzieknoten en korte teksten herhalen – van een ontroerende schoonheid.

Het enige kritiekpunt betreft de pauzes. Het lijkt een mooi gebaar van de makers om de toeschouwer de keuze te geven om naar believen in en uit te lopen, maar dat is schijn. De vier uur en twintig minuten durende opera duurt geen minuut te lang, er is werkelijk geen moment dat je vrijwillig je stoel wilt verlaten.