Nadat zijn twee voorgaande fel-expressionistische opera’s Elektra (1905) en Salomé (1909) de wereld in rep en roer hadden gebracht, kwam Richard Strauss zijn ogenschijnlijk mierzoete bourgeois-komedie Der Rosenkavalier (1911) vol brave walsen als een bijna even grote schok.

Het is misschien opmerkelijk dat dit eigenlijk zeer hybride en vooral ook kolossale werk, dat bij De Nationale Opera bijna viereneenhalf uur duurde, gemakkelijk volle zalen trekt. Wat krijgen we ervoor terug? Allereerst ruim drieënhalf uur briljante muziek. Daarnaast spreekt het verhaal – over hoe in een ogenschijnlijk vorig tijdperk mensen uit verschillende lagen van de bevolking (en vooral de hogere) elkaar voor gek zetten – het publiek nog steeds aan.

Het succes hangt er ongetwijfeld mee samen dat Der Rosenkavalier in vergelijking met Elektra en Salomé over het algemeen als welluidend wordt ervaren. Zozeer dat de fameuze Brusselse operavernieuwer Gerard Mortier het einde van de eerste en de derde akte ooit folksongs noemde, waarmee hij doelde op sentimentele ‘volksliedjes’-melodieën.

Toch heeft Der Rosenkavalier eigenlijk heel wat passages vol schrille dissonanten en fortissimo orkestexplosies. (Na afloop vertelde een altviolist dat hij met oordopjes in speelt). Maar anders dan in Elektra en Salomé lossen die complexe noten steevast snel weer op in welluidende harmonische passages. En die passages zijn heel erg mooi.

Zo is er het slot van de eerste akte, als het oudere vrouwelijke personage, de Feldmarschallin, ‘Die Zeit, die ist ein sonderbares Ding zingt over het verglijden van de tijd. Dat is het moment waarop ze beseft dat, hoe tortelachtig zij en haar jongere minnaar graaf Octavian zich ook mogen gedragen, de liefde op zekere dag, en misschien wel van vandaag op morgen zal ophouden te bestaan. Dat haar jonge minnaar op zekere dag verliefd zal worden op een jongere vrouw.

Toch benoemt ze haar jonge minnaar misschien wel willen en wetens tot ‘Rosenkavalier’, degene die – volgens een adellijke gebruik – een zilveren roos moet overhandigen aan de jonge aanstaande van Ochs. De verarmde baron wil haar vooral trouwen om haar geld. Haar familie hoopt dankzij de adellijke naam van Ochs in hoger aanzien te komen. Het is duidelijk dat deze aanstaande verloving niet uit liefde is geboren. Ochs zit ook voortdurend achter andere jonge vrouwen aan.

Wat de Feldmarschallin mogelijk voorvoeld zal hebben, is dat Octavian misschien zelf verliefd wordt op dit meisje, die meer van zijn leeftijd is. En dat gebeurt, bij de overhandiging van de roos, op de tonen van prachtige zoetgevooisde muziek.

De uitvoering is een herneming van een productie uit 2015. Regisseur Jan Philipp Gloger geeft in het programmaboek aan dat het zeker geen exacte kopie is geworden, bijvoorbeeld omdat de dragende rollen nu door anderen worden gezongen. Zo wordt die van de Feldmarschallin deze keer gespeeld door de Zweedse Maria Bengtsson. Volgens Gloger brengt zij een zekere bitterheid in haar vertolking, terwijl in de versie uit 2015 de meisjesachtige aspecten van het personage juist meer naar voren kwamen.

Overigens oogt Bengtsson in de openingsscène, als ze in haar nachtjapon samen met Octavian wakker wordt na wat hun laatste liefdesnacht zou blijken, juist relatief jong, bijna meisjesachtig. Maar zodra ze door het personeel wordt aangekleed en gekapt en klaargemaakt wordt voor haar dagelijkse verplichtingen, verandert ze in een gesoigneerde, maar ook meteen al ouwelijkere grande dame, denk aan Joan Fontaine in Hitchcocks Rebecca of aan Kim Novak in Hitchcock Vertigo.

Mogelijk willen regisseur en ontwerpersteam zowel refereren aan de jaren dertig als de jaren vijftig, wat ook te zien is in het decor van de eerste akte, stijlvol conservatief jaren dertig of stijlvol zeer conservatief jaren vijftig. Der Rosenkavalier stamt uit de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, maar gezien Strauss’ niet helemaal zuivere verhouding met het Naziregime, kan zijn muzikale erfenis het beste rond de Tweede Wereldoorlog worden gedateerd.

Ook Octavian tranformeert vanuit zijn jongensjaren naar net-volwassen. Octavian is een ‘Hosenrolle’, het soort ‘jongensrollen’ in opera’s vanaf Mozart die altijd worden gezongen door mezzosopranen (en nauwelijks door jongenssopranen of countertenoren zouden kunnen worden gezongen).

De scènes van de Feldmarschallin met de jonge Octavian zijn intiem, net als die van Octavian met diens nieuwe geliefde Sophie. De vertolkers van deze drie rollen krijgen in de regie de meeste ruimte om hun spelkwaliteiten en hun vocale aanpak te etaleren. Bengtsson doet dat theatraal prachtig, met ook een fraaie lyrische stem, die zowel in de hoogte als de laagte imponeert. Angela Brouwer als Octavian overtuigt ook vocaal, al is haar timbre wat aan de hoge kant voor een jonge mannelijke adolescent.

Nina Minasyan oogde dit weekend aanvankelijk wat onwennig, maar naarmate haar personage Sophie in tekst en muziek meer karakter krijgt, met name vanaf het moment dat ze besluit zelf te kiezen wie ze lief mag hebben, kreeg ze in alle opzichten duidelijk profiel. In de derde akte krijgt ze hedendaagse kleding aan, wat ertoe bijdraagt dat ze als een moderne jonge vrouw overkomt. Christoff Fischesser, de vertolker van baron Ochs, liep op het laatste moment een rugblessure op, maar sloeg zich toch onversaagd door de rol heen, met zeker ook in de laagste registers veel fraaie noten.

Ochs gedrag, dat volgens de componist en zijn librettist Hugo von Hofmannsthal in elk geval door de andere personages in de opera als verwerpelijk wordt gezien, heeft het personage met name in het Duitse taalgebied tot publiekslieveling gemaakt. Voor mij was het jammer dat hij in deze enscenering elk moment moest invullen met gebaren.

De scène in de eerste akte waarin Och onverwachts op bezoek komt bij de Feldmarschallin duurt lang. Daarin gaat hij achter Octavian aan, die, om niet te worden betrapt als jonge geliefde van de Feldmarschallin, snel meisjeskleren heeft aangetrokken en zich voordoet als kamenierster, die vervolgens aan de avances van Ochs moet zien te ontsnappen. Dat Ochs het ondanks zijn aankomende verloving met Sophie niet zo nauw neemt met vereisten als huwelijkstrouw is echter ook na drie avances wel duidelijk, maar in deze regie gaat het maar door.

Jammer was ook dat de stoet bedienden die Ochs met zich meebrengt in deze regie wel erg vaak moet duidelijk maken dat ze zich te buiten gaan aan drank en horkerig gedrag tegen vrouwen. Iemand met een echt komisch geslaagde rol was Iris van Wijnen als Sophies chaperonne Jungfer Marianne Leitmetzerin.

De verwachtingen waren natuurlijk ook gespannen over de vraag hoe de jonge chef-dirigent Lorenzo Viotti het er vanaf zou brengen in zijn eerste Richard Strauss en zijn eerste grote Duitse opera in Nederland. En het antwoord is: prima. De ‘komedie voor muziek in drie bedrijven’, zoals Strauss en Von Hofmannsthal het werk zelf noemden en die hier en daar wat topzwaar uitviel, kan best enige Italianità gebruiken, die hij van zijn in de Italiaanse opera doorknede vader Marcello Viotti (die eigenlijk Frans-Zwitsers was) zou kunnen hebben geërfd. En inderdaad bracht Lorenzo Viotti een flinke dosis Italiaanse zangerigheid in de partituur. Het orkest volgde dit alles prima. Uit de orkestbak klonk een fraai vastgehouden spanningsboog.

Foto: Clärchen en Matthias Baus